Categorie: Wijk bij DuurstedePagina 1 van 5

De ooievaars in de Mazijk. 14 Maart 2024.

Wijk bij Duurstede. Vrijdag 24 maart 2023.

Kees Korstanje, mijn lagere schoolmaat.

Omstreeks 1963 zaten Kees ( Korstanje ) en ik, naast elkaar in de schoolbank bij meester Jan van Dijk. ‘School met de Bijbel’ in Wijk bij Duurstede. Kees…

Kasteel Duurstede in Wijk bij Duurstede. Vanuit de tuin van mijn tante Jans Marchal – Drost. Langs de Wal 4. 18 november 2007. m.v.g. Gerrit.

Ik zocht vanmorgen naar een tekening van het lieflijke ‘Boshuisje’, zo mooi verscholen in de bossen op het landgoed ‘Eyckenstein’ in Maartensdijk, toen ik weer deze tekening van het Veerhuis in Wijk bij Duurstede zag. Ik heb hem gemaakt in 1997. Een paar jaar eerder had ik ongeveer dezelfde, wat eenvoudiger tekening gemaakt van het veerhuis, maar dan op een stuk kleiner formaat. Bijgaande tekening is 33 x 55 cm. Ik keek nu, na jaren nog eens goed, toen ik tot mijn verbazing zag dat ik nog niet helemaal klaar ben met deze tekening. De witte latten van het hekwerk, voor en tussen het schuurtje en het veerhuis moet ik nog afwerken. Ik denk dat ik de tekeningen ( heb er nog een aantal ) maar eens laat inlijsten. Zij zitten nu bij elkaar in een grote doos ergens op zolder. En Lenie, mijn vrouw heeft al menig keer tegen mij gezegd, ‘Gerrit je moet die tekeningen van jou eens laten inlijsten en ophangen’. En gelijk heeft zij. m.v.g. Gerrit.

Dinsdagmiddag, 22 maart 2022, waren mijn vrouw Lenie en ik even in Wijk bij Duurstede. Op de Markt zagen wij deze twee kleurrijke vriendelijke jonge vrouwen, Emy en Laura, gezellig babbelend in het aangename voorjaarzonnetje zitten. Meiden bedankt dat ik een foto van jullie mocht maken en op ‘De Wijkse Zwerver’ mocht plaatsen. Leuk jullie te hebben ontmoet. m.v.g. Gerrit.

Toen ik omstreeks 1963 in de 5e klas van mijn lagere school ‘School met de Bijbel’ in Wijk bij Duurstede zat en les kregen van onze goede meester Jan van Dijk speelden wij als schoolkinderen vaak in de Mazijk en Langs de Wal voor de in de stadsmuur gebouwde woning van mijn ome Theus en tante Jans Marchal. Dit stukje straat noemden wij het ’tollestraatje’ omdat wij schoolkinderen hier met onze tol en stokje, met daaraan vastgebonden stukje vliegertouw konden tollen en ook knikkeren in met onze schoenhak in de grond gedraaid rond holletje. Met onze geschilderde kleiknikkers en prachtige glanzende doorschijnende knikkers en ‘bikkels’ waren de knikkerspelletjes onderling spannend en zaten wij op onze platte handen en knieën op de straatklinkers en deden dapper onze best zoveel mogelijk en mooie knikkers te winnen. Heel af en toe kwam er rustig een auto voorbij rijden en gingen wij even aan de kant van de straat staan. Zo af en toe speelden wij op het kasteelbos waar soms een hardschreeuwende pauw zijn prachtige verenstaart plots openklapte op het kasteeleiland in de schaduw van het donjon. Hoog en raadselachtig torende het kasteel in onze kinderogen tussen de oude bomen omhoog en weerspiegelde in de donkere kasteelgracht. Hadden hier vroeger ridders gereden op hun briesende paarden ? Er was weinig voor nodig om bij het zien van het kasteel en verbrokkelde dikke muren de jongensfantasie aan te wakkeren. In de Mazijk, tegenover ons schoolplein klommen wij in de oude knoestige lindenbomen en trapten onze schoenneuzen kaal door deze in de voegen van de muren, die links en rechts in de Mazijk stonden, te plaatsen en naar boven te klimmen. Vaak lukte dat en konden armenzwaaiend voorzichtig over de muren lopen. Ik kreeg thuis gekomen wel eens op mijn dak van mijn moeder als zij mijn kale schoenneuzen zag. ‘Zo kan je er toch niet bijlopen, wat zullen de mensen wel niet denken’ zei moeder dan hoofdschuddend, ‘hup ga je schoenen maar poetsen, je moet zuinig zijn op je schoenen, vader moet er hard genoeg voor werken’ kreeg ik als opdracht en opvoeding. Ik weet nog dat mijn klasgenoot Frans de Rooy, met de bijnaam ‘Rassepiemel’ aan het eind van de schooldag op het muurtje tegenover het schoolplein stond en hij tot mijn verbazing met zijn mond ver open gespreid een wonderlijke harde boer liet. Ik en andere kinderen lagen dubbel van het lachen, zoiets had ik nog nooit gehoord. Maar ik was zo onder de indruk van Frans zijn boer dat ik dapper de dagen daarna, door lucht in te slikken probeerde net zo hard als Frans te kunnen boeren. Of ik dat in mijn ogen toen onhaalbare niveau van Frans ooit heb gehaald weet ik niet maar tot moeders verdriet kon is soms flink boeren laten tijdens mijn dagelijkse oefeningen en zei zij dan ‘hou eens op met dat smerige geboer’. Op een goede dag, ja wanneer zal dat geweest zijn 1963..1964 ik weet het niet meer precies, waren mannen met scheppen en spaden de tuin gelegen achter Amstelwijk en aansluitend aan de Mazijk, tegenover ons schoolplein aan het opengraven. Na enkele dagen graven kwamen er in mijn ogen een paar brede stenen brokkelige muurtjes te voorschijn en een paar ronde putten, die gedeeltelijk met water waren gevuld. Wij als jochies renden aan het einde van de schooldag als de opgraafmeneren er niet meer waren over de muurtjes en speelden tikkertje. Mij zijn altijd de vreemde stenen bouwsels bijgebleven, en jaren lang tot op de dag van vandaag heb ik mij afgevraagd wat hier toen omstreeks 1963 door de mannen is blootgelegd. Nooit ben ik daarachter gekomen, maar altijd, ook nu nog ben ik benieuwd wat voor soort bouwsels dit waren. Of het mannen van de ROB ( Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek ) uit Amersfoort waren weet ik niet. Wel weet ik dat de ROB op 12 juni 1967 in Wijk bij Duurstede met opgravingen begonnen zijn. Weet iemand misschien iets van deze opgravingen in de tuin van Amstelwijk ? Bovendien zijn op een geven moment, enige weken later de opgravingen in de tuin van Amstelwijk gestopt en is alles weer met grond bedekt. Vaak als ik door de Mazijk wandel denk ik nog wel eens aan deze opgravingen. Zouden de oude toen gevonden bouwsels en waterputten nog steeds onder het maaiveld liggen ? Ik denk het wel. Bijgaande foto heb ik gemaakt in 1981 van de Mazijk en de achterzijde van Amstelwijk. m.v.g. Gerrit.

De Wijkenaar Ben de Haas, mijn goede kennis en vriend heeft zo omstreeks 1976 mij zijn enthousiaste, de liefde en het plezier om te gaan fotograferen aangewakkerd. Ik ben hem hiervoor nog altijd dankbaar en wandel nu al vanaf 1977 met veel plezier met mijn fotocamera, mijn wandel en zwerftochten. Vandaag heb ik Ben nog even gebeld, want in mijn fotoarchief kwam ik nog een aantal door hem gemaakte foto’s tegen. Eén foto heb ik bijgaande toegevoegd. Toen omstreeks 1975 stond er naast de oude helaas gesloopte smederij van Henk Hoogendoorn aan de Zandweg een bankje waar bijna dagelijks wat oudere Wijkenaren de wereld om zich heen volgden en elkaar op de hoogte hielden van alle nieuwtjes uit Wijk. De linker meneer is de Hofstee en de rechter met het rokende peukje is dhr. Kuier. Veel echte oud Wijkenaren kennen ze nog wel. m.v.g. Gerrit Marchal.

De ‘Mazijk’ in Wijk bij Duurstede. November 1983.

Als ik het goed heb is deze foto gemaakt omstreeks 1963, tijdens een schoolreisje met mijn lagere school ( School met de Bijbel ) in Wijk bij Duurstede. Wij kijken naar vissen in een viskwekerij in Jutphaas dacht ik. Ik staat als 2e geheel rechts naast Maartje Merkens die geheel rechts staat.

Schoolreisje 1961 in drie WABO bussen. School met de Bijbel in Wijk bij Duurstede. Ik sta ( Gerrit Marchal ) als 2e van rechts, net achter Nelis die geheel rechts staat. Foto genomen op het kasteelbos.

Het gat van de dijk. Ad van Bemmel heeft het zo duidelijk met gegevens uit oude bronnen en archieven beschreven in zijn mooie boek ‘De Lekdijk van Amerongen naar Vreeswijk’. Een schitterend boek. Wat een werk moet het geweest zijn om alle in dit boek verzamelde gegevens te vergaren, te sorteren en beschrijven. Ik heb bewondering voor Ad, en ben hem dankbaar voor o.a. dit boek. Als ik het goed heb onthouden is hij, zoals hij mij tijdens een telefoongesprek vertelde, ongeveer 6000 uur bezig geweest om dit boek te maken, nou petje af voor hem. De oude dijkdoorbraak langs de Lekdijk-West nabij de boerderij ‘Den Noord’ waar in mijn jeugdjaren Klaas van Dijk woonde. Ach hoe vaak in mijn leven heb ik niet vanaf de dijk, en in vroeger jaren vanuit de weilanden naar deze geheimzinnige stille waterplas gekeken en hier foto’s gemaakt. Nog steeds betekend deze oude dijkdoorbraak iets mij, hier liggen de voetstappen uit mijn jeugd van mijn eerste zwerftochten, alléén of met mijn broers en onze honden Kobus en Snuffel. Mijn ouders verhuisden in februari 1958 met paard en wagen van de Hoogstraat 95 naar Sluis Zuid 2 in Wijk bij Duurstede. Het was een grote verandering, van de rand van het stadje naar het stille weidse Wijkse buitengebied. Rustig was het toen nog daar onder aan de dijk bij de Irenesluizen. Over het stille landwegje kwam soms in geen dagen iemand voorbij. Een landbouwer met paard en wagen, zoals b.v. de jongens van ‘van Rijn’, of toen onze buurman Gooiert Spithoven met zijn paard en houten strontkar klepperden wel eens over de hobbelige klinkerweg. Zo af en toe liep omstreeks 1959 Han Spithoven de zwakbegaafde broer van Gooiert bij ons voor het huis op het wegje. Hij keek je altijd met vreemd indringende ogen aan, vanonder zijn vettige oude pet, en bromde dan wat in zichzelf. Vaak stond hij stil met een verziende lege blik in zijn ogen en gromde alléén maar vertelde mijn moeder vroeger. Op een gegeven dag liep Han voor ons huis met een grote stier aan een touw te wandelen, stond af en toe onverwachts even stil, mompelende wat en slofte dan weer verder, met de stier achter zich aan. Het ging allemaal goed maar wij als jongens vonden het wel vreemd en spannend. Maar Han had ze niet allemaal op een rijtje, en dat was natuurlijk erg genoeg voor hem, maar wij jongens vonden hem een enge rare man, en bleven het liefst uit zijn buurt. Toen wij pas aan de Sluis kwamen wonen had ik van vader een cavia gekregen. Ik liet het diertje op een dag op het wegje voor onze woning los. Het rende af en toe stilstaand, richting de ongeveer honderd meter verderop gelegen boerderij van Gooiert en Han, tot plots Gooiert zijn hond onverwachts van hun erf kwam aanrennen en mijn cavia dood beet. De dood kende ik nog niet, ik was verbaasd, mijn cavia bewoog niet meer, maar lag vreemd stil, met matte oogjes op het klinkerwegje. Dikke tranen heb ik gehuild om mijn cavia. Als in het voorjaar de lange rode mannelijke bloemslierten van de hoge populieren die langs langs het wegje stonden naar beneden vielen, en een soort rode deken vormden op wegklinkers en bermen, konden wij als jochies met vaders bezem paadjes vegen in de deken van populierenpluimen en maakten wij hierin een soort doolhof, om vervolgens tikkertje te spelen. De door ons met de bezem gemaakte paadjes bleven vaak dagenlang op het wegje aanwezig. De landelijke rust werd alleen verstoord door de sirene van de sluis, die ging als de schepen werden geschut. Maar na verloop van tijd hoorde je dat geluid niet meer, behalve als iemand, of familieleden wel eens zeiden ‘He wat is dat voor een geluid’, dan drong het weer even tot je door. In het kleine huisje, half verscholen achter de bijna altijd ruisende hoge populieren en tussen hoogstamfruitbomen had vroeger Reindert van Buren gewoond. Als ik het goed heb onthouden heeft hij na zijn overlijden alles aan de Nederlandse Hervormde kerk geschonken. Vader kon, zo vertelde moeder later op de Hoogstraat in Wijk niet zo zijn draai vinden. Hij had meer ruimte nodig, en wij verhuisden, zoals mijn oudere broer Henk vertelde, met paard en wagen van de Hoogstraat 95 naar Sluis Zuid 2. Ik was toen vijf jaar en zou op 21 augustus 1958 zes jaar worden. Samen met mijn oudere broers Wout en Henk zwierven wij in de jaren daarna achter, en naast ons huis gelegen boomgaarden en weilanden en Bosscherwaarden. Wij gingen in de zomer vaak met vaders schep en spade, slepend achter ons aan, naar de Lekoever om daar zandkastelen en lange pieren te bouwen van stenen en oeverzand. In later jaren deed ik dat met mijn jongere broers Johan en Jan. Een nieuwe wereld voor ons jongens ging open. Wat een ruimte ! In het begin bleven wij op moeder dringend bevel dicht bij huis. Waren wij in haar ogen te lang weg, dan riep zij vanuit de buitendeuropening een hoog en hard ‘Ppiiieeewiieet’, wat voor ons een signaal was om thuis te komen, of om hard terug te roepen dat alles goed ging. Tjonge jonge hoe vaak zijn niet onze laarzen vol water gelopen, en zijn wij zeiknat thuis gekomen, van over met water gevulde greppels en slootjes te springen wat natuurlijk niet altijd goed ging. In later jaren kwamen wij regelmatig struinend langs heldere sloten en knotwilgen bij de in onze jongensogen grote toch wat geheimzinnige waterplas, de oude dijkdoorbraak. Hij lag daar zo vreemd stil omgeven door bomen en struiken, zomaar in de weilanden aan de voet van de hoge winterdijk. Wat verderop lag half verscholen in het fruitbomengroen de grote boerderij van Klaas van Dijk, waar wij, mijn oudere broer Henk en ik, zondagsmorgens in het oude van binnen witgeel verkleurde bakhuis op Zondagschool zaten. Een paar jaar in de zomermaanden, ongeveer een uur lang per zondag kregen wij onderwijs in Gods woord, door o.a. Dick van Beusekom. Mooi waren de verhalen die verteld werden, en iel klonken onze kinderstemmen bij het zingen van de versjes in het oude bakhuisje. Het was maar een klein groepje kinderen, een stuk of tien. Klaas van Dijk had toen nog een grote fokstier die met een ring door zijn neusgaten buiten, wat verder weg van het bakhuisje, aan een ketting stond. Hij gromde soms, schudde af en toe zijn geweldige langharige nek waardoor de ijzeren ketting rammelde, en schraapte met zijn voorpoot door het rulle grind. Bang was ik voor het kolossale dier met zijn diepdonkere ogen zijn hoge gebogen rug. Ik scheet bijna in mijn broek en durfde echt niet dicht bij hem te komen, en was altijd bang dat hij los zou breken. Maar om op de dijk terug te komen, ja die was vroeger daar doorgebroken zeiden toentertijd mijn ouders. Wij als jochies zijnde konden ons dat eigenlijk niet voorstellen, dat die hoge brede winterdijk zomaar kon doorbreken. Zeker in de warme zomermaanden niet als de Lek zo vredig voortkabbelde. Maar wat wisten wij eigenlijk van de wereld, niet veel toch. Hoe hoog heeft het rivierwater in de jaren daarna en in vroeger dagen wel gestaan, zoals in januari 1995 toen vele duizenden mensen uit o.a. de Betuwe moesten evacueren, omdat er dijkdoorbraken dreigden. Mijn zus Bea en mijn goede zwager Bart, die in Zoelmond wonen moesten tijdelijk ergens anders verblijven. Kabbelend, klotsend, knagend aan de dijken stond er een enorm grijsgrauw watermonster van dijk tot dijk, tot bijna aan de bovenkant van de dijken. Een angstig beeld dat je hart doet krimpen en huiveren. Het is toch een zorgelijk beeld om dat te zien als bewoner van het rivierengebied, gaat het wel goed ? Als de dijk het maar houdt, ging er door menig mensenhoofd. Als je bij zo’n hoge waterstand op een winderige dijk stond en de enorme snel stromende watermassa aanschouwende is er weinig fantasie voor nodig om te bedenken dat ergens de dijk zal bezwijken door de druk van het water, zeker als na langere tijd van hoge waterstand de dijken verzadigd raken van het rivierwater. Altijd heeft deze stille plas, deze dijkdoorbraak mij wat gedaan. Ik kon het niet laten in de loop der jaren vanaf 1977, toen ik mijn eerste fototoestel een Pentax KX voor bijna 1000 gulden had gekocht, er toch maar weer een foto van te maken. Hoe ik aan die 1000 gulden kwam ? In 1972 en 1973 ben ik in militaire dienst bij de Genie in Vught duiker geweest. In 1977 vervolgens twee weken op herhaling geweest, en toen, nog met terugwerkende kracht, een goede duizend gulden duikersgevarengeld ontvangen. Daarvan heb ik mijn allereerste fototoestel gekocht. In de zomermaanden was het gevarengeld tot 15 meter diep 25 cent per minuut, beneden de 15 meter 50 cent per minuut. In de wintermaanden werd dit bedrag verdubbeld. Dus beneden de 15 meter kreeg je één gulden per minuut. Het diepste wat ik gedoken heb was ongeveer 26 meter, dat was in het Nieuwe meer nabij Amsterdam. Ik had natuurlijk wel een spaarbankboekje maar daar mocht ik van mijn ouders niets vanaf halen. Maar ik draai de klok terug, ver terug…nog iets verder terug, ja, stop, tot hier ! Het is 28 februari 1747, het is dinsdagmorgen, in de kille vroege ochtend. In Wijk bij Duurstede is er groot alarm. Het al reeds zakkende rivierwater van de Lek heeft de dijk bij de Poelsweerd en Wijkerweerd verzwakt. En plots zakt de dijk weg, eerst tergend langzaam maar dan plots kolkend en bulderend over een afstand van een goede 50 meter. Er is geen houden meer aan Het water kolkt het achtergelegen land in. Het is een ramp. ‘De dijk is gebroken, de dijk is gebroken’ roept men verschrikt. De schrik en angst slaat de mensen in het achtergelegen land om het hart. Klokken verspreiden hun donkerzware, onheilspellende slagen over het nog stille land. Zo snel mogelijk worden waardevolle spullen, paarden, koeien en overig vee indien nog mogelijk in veiligheid gebracht. Men vlucht naar het hoger gelegen land van de heuvelrug en naar de stad Utrecht. Het water stroomt de daarop volgende dagen tot aan Utrecht. Gelukkig zakt het water na enige dagen weg van het ondergelopen land, o.a. afgevoerd door de Vecht richting de Zuiderzee. Het water in de uiterwaarden was inmiddels gelukkig ook weer gezakt en ongeveer eind maart was de toestand bijna weer als vanouds. De dijk werd zo snel mogelijk hersteld om de ongeveer honderd meter brede dijkdoorbraak. De diepte van de dijkdoorbraak is volgens een landkaart uit ongeveer 1910, 9.50 meter, met een slik of blubberlaag van 60 cm. Maar ……er is nog een ander verhaal, luister maar eens, ik ben het nooit vergeten. Ik was een jochie van een jaar acht of tien, dus omstreeks 1960 of 1962, toen ik met vader op een warme zomerse zondagavond voor onze huis boven op de dijk, bij de middelste sluistoren, in het gras zat. Vader was met een aan de overzijde van de sluizen wonende sluiswachter in gesprek. Zijn naam was Booy of Booi dat weet ik niet meer precies. Ik was wat aan het spelen, en als zo vaak toen op een grasspriet aan het kauwen, toen ik vader het volgende verhaal aan de sluiswachter hoorde vertellen. Vol aandacht van hetgeen hij zei ging ik dichter bij hem zitten. ‘Ja’, zo vervolgde vader zijn verhaal, ‘Ik heb wel eens horen vertellen, daar waar de put aan de dijk is, ja daar bij de boerderij van Klaas van Dijk’ over zijn schouder kijkend richting de Bosscherwaarden. ‘Dat daar jaren geleden voor de dijk doorbrak er een naar slechte boer woonde, die bar veel dronk en vloekte, en te keer ging tegen Jan en alleman, maar ook bar slecht voor zijn dieren was, ja dat heb ik wel us hore zegge’ zei vader. De sluiswachter en ik luisterden aandachtig. ‘Maar God laat niet met zich spotten, de mens kan niet alles zomaar doen wat hij wil, vloeken kan niet ongestraft blijven’ zei vader op zachtere en eerbiedige toon. En je moet goed zorgen voor je beesten, als je dieren heb zorg je er voor’ Op een kwaaie nacht is de dijk doorgebroken, de boerderij, de boer en al zu’n vee spoelden weg en zijn verzopen’. ‘De put moet naar diep zijn, ze zegge wel us dat er geen bodum in zit’ zie vader zacht. ‘Of dat waar is weet ik natuurlijk niet, maar je weet maar nooit he, maar dat is wat ik ooit us heb hore vertelle’. besloot vader zijn verhaal. Zou het waar zijn dacht ik ? Ik ben het verhaal nooit vergeten. Ook moeder vertelde in de jaren daarna een gelijksoortig verhaal. Vader was uitverteld, de dag liep ten einde. De volgende dag moest iedereen weer vroeg zijn bed uit, en ging vader werken, en wij kinderen naar school. Koeien die in de weide liepen aan de overzijde van de sluiskolk, tussen de sluizen en de sluiswachterswoningen loeiden de dag ten einde. ‘Kom jochie’ zei vader tegen mij, ‘wij gaan naar huis, je moeder zal wel denken waar blijven ze, je bent toch al zo’n zwerver’ Samen liepen wij de dijk af, via het met soms losse schots en scheef liggende stenen trapje, naar ons achter de hoge populieren aan de voet van de dijk gelegen huisje. Zelfs de bijna altijd ritselende populierenbladeren waren stil, en schemering kondigde de komende nacht aan. Een steenuiltje riep klaaglijk ‘wwiiieew’ vanuit onze achter het huis gelegen boomgaard. Die avond in mijn bed op zolder, waar ik met mijn drie broers sliep, heb ik nog lang nagedacht over het door vader vertelde verhaal. En ik dacht als ik later groot ben ga ik eens bij de dijkdoorbraak kijken of ik nog iets te vinden is van de verdwenen boerderij. Ach in later jaren, als jonge jongen heb ik natuurlijk nog gezocht naar dingen van de verdwenen boerderij, zoals oude halfvergane balken en planken of boerengereedschap maar natuurlijk nooit iets gevonden, het was ook al zo lang geleden. Mijn oudere broer Henk wilde graag een keertje gaan vissen in de plas. Het was verboden, maar zo te zien krioelde het van de vissen en aan de oppervlakte zwemmende kleine visjes. Hij kon toch de verleiding niet weerstaan. Broer Henk nam de oude hengel uit vaders schuur en liep vol verwachting door de achter ons huis gelegen weilanden naar de dijkdoorbraak. Gelijk nadat hij zijn vishaakje met oud brood of een pier in het water had gegooid krioelde het om zijn dobber. Hup daar trilde de dobber en verdween onder water. Vol spanning en verwachting haalde Henk zijn gevangen vis omhoog. Maar zo gauw hij de vis boven water probeerde te halen viel deze weer spetterend terug in de plas. Na een paar pogingen kwam hij als jongen erachter dat zijn haakje toch niet helemaal goed was. Een beetje teleurgesteld niets te hebben gevangen, maar wel een spannende middag te hebben gehad liep hij met zijn hengel over zijn schouder door de weilanden terug naar ons ouderlijk huis. Ja de ‘put’ noemden wij als jongens deze met een klein dijkje omgeven en met bomen en struiken omgroeide plas. Toen zo omstreeks 1965 woonde in het bij de plas gelegen boerderijtje, landbouwer ‘van de Brink’ als ik mij niet vergis. In 1978 was het huisje nog aangesloten op laagspanning en stonden de lange houten palen met wit glimmend porseleinen ‘potjes’ en lang doorgebogen stroomdraden in de weilanden. Later is dokter Honing er komen wonen. Zijn vrouw kwam op een goede dag bij ons, bij moeder aan de deur, gekleed in een oude lange jas, met één schouder ruimschoots ondergescheten door vogelstront. Of wij Karel haar kauw hadden gezien, zij was hem kwijt. ‘En als wij Karel toevallig mochten zien of wij hem wilden vangen en terug brengen’. Maar nee wij hadden Kareltje de kauw niet gezien, en ook later die dag niet. Na enige dankbetuigingen stapte de welbespraakte maar als een zwerfster uitziende dame weer op haar oude damesfiets op zoek naar haar ontrouwe vogel. Zo omstreeks 1965 kon je nog gewoon via de weilanden naar de dijkdoorbraak lopen. Wij jongens, ik alléén of met mijn jongere broers Johan en Jan, en verspreid over diverse jaren, onze honden Snuffel, Teddie, Donar of de kleine Kobus, zwierven regelmatig in de achter ons huis gelegen boomgaarden, weilanden en uiterwaarden en Lekoever, waar wij in 1978 nog een aangespoeld lijk hadden gevonden. Het lichaam was half vergaan. Toen ik met een takje er tegenaan tikte voelde het leerachtig en keihard. De vondst heb ik aan het eind van die middag nog netjes aan de politie op de Zandweg in Wijk doorgegeven. Nooit hebben wij er iets meer van gehoord. Wel stond een paar dagen later een klein stukje in de krant dat spelende kinderen een lichaam hadden gevonden bij de Lek. Maar terug naar de dijkdoorbraak, waar ik omstreeks 1974 een ringslang door hoge gras zag glijden richting het water. In het voorjaar zwommen tussen waterplanten en gele plompen, meerkoeten met hun fel roodkoppige jongen in de plas. Wel genoot ik hier van het oude land, tjonge jonge wat heb ik hier gezworven, langs oude, boven de blinkende hemelsblauwe spiegelende sloten hangende knotwilgen. De weidse met witte wolken besprenkelde weidenluchten. De stilte van het land, de geur van het pas gemaaide gras of het droge hooi, de zachte wind in de wilgen die de langwerpige bladeren deed trillen en speels wisselend, draaiend liet verkleuren van licht naar donker. De dartelende vlinders, de bloemrijke sloten, met rietpluimen en dikke pluizige bruine lisdodden, de dikke sigaren, waterviolier, munt, pijlkruid enz. De weidevogels, zoals grutto’s, tureluurs, en de wild duikelende klaaglijke kieviten die je van hun nest of jongen probeerden weg te lokken. Wat teer en wonderlijkschoon waren die jonge weidevogels, die je angstig en hulpeloos plots voor je zag in het hoge gras. Even bewonderden wij zo’n diertje, zo’n teer schepseltje, het woog bijna niets in je hand, en wij zette het vervolgens weer voorzichtig terug in het hoge gras. Toen waren er nog leeuweriken die je liggend in het gras, of staand met hun trillende zang tot in de hoge lucht probeerde te volgen, tot je pijn in je nek kreeg van het omhoog turen, wonderlijk verdwijnend in de trillende hemellucht. Hoe vaak heb ik ze niet proberen te volgen in het hemelblauw tot je ogen zeer gingen doen van het felle licht en turen. Ik heb als jongen vol verbazing gelegen tussen het riet en oeverplanten en in het heldere slootwater gekeken naar de waterkevertjes, salamanders, wantsen, rode watermijten, de glinsterende kleine stekelbaarsjes en natuurlijk de watervlooien waarvoor ik altijd al een zwak heb gehad. Wonderlijk die kleine diertjes die altijd ogenschijnlijk nooit zonder rust met hun lange tentakeltjes zwemmen en vervolgens langzaam weer iets in het slootwater naar beneden zakken. Wat was het niet spannend als je heel af en toe verscholen tussen de waterplanten de onbeweeglijke snoek zag staan, wachtend met zijn grote ronde bek op zijn voorbijkomende prooi, om vervolgens wonderlijk snel toe te happen. Dan waren er nog de wat enge dikke, grote en kleinere sierlijk golvend zwemmende kronkelende bloedzuigers. Soms als wij, als jochies zijnde tijdens warme zomerdagen onze voeten en benen in het slootwater wilden afkoelen, zat zo’n kleine bloedzuiger vast aan je been of voet. Nou die waren er niet altijd makkelijk van af te krijgen, en altijd bloedde het wondje wat na, als je de bloedzuiger met je nagels eraf had gekrabd. Omstreeks 1964 heb in met het AGFA fototoestelletje van mijn zus Bea hier nog een foto gemaakt. Het is een vaag fotootje, maar ach ik ben er blij mee. Een stukje van vroeger heb ik dan nog. Kijk, ja daar waar verderop staan de fruitbomen en walnotenbomen aan de rand van de boomgaard van Tollen van Dijk, en links een rij knotwilgen langs de heldere sloot. Eenden broeden in de holle knotwilgen. Soms schrokken wij wel eens, als tijdens het struinen langs een knotwilgenrij plotseling een broedende eend van zijn nest opvloog. Een grote verroeste ijzeren drinkbak voor de in het weiland lopende koeien stond hier in de buurt van het houten hek. En de naast deze bak staand vaak een nog erger verroeste handwaterpomp. Bijna iedere dag werd door de boer, of één van zijn zonen of meiden de bakken volgepompt, want met warm weer dronken de koeien nogal wat. Die oude pompen piepten vaak droog en klaaglijk bij iedere pompbeweging, en met regelmaat kon je toen een landbouwer vanuit de verte horen pompen, als het knierpende geluid over het stille land zweefde. Als wij in de weilanden struinden en dorst kregen dronken wij regelmatig van het koele water uit deze pompen door met je ene hand een kommetje te maken en daaruit te slurpen, Het pompwater smaakte wat anders dan leidingwater, er zat een soort grondsmaak aan, maar het was heel goed te drinken. En dat pompwater waren dat wij als jongens wel gewend. Want toen wij in 1958 bij Sluis Zuid 2 kwamen wonen was er nog geen waterleiding. In de keuken stond boven een lage gemetselde wasbak een waterhandpomp. Als ik mijn ogen sluit, hoor ik in gedachten nog het zacht knerpende geluid van de pomp waarvan ik dan soms ’s morgens wakker werd, als vader of moeder in de vroege ochtenduren water nodig hadden, voor zichzelf, voor ons of de dieren. Van de Hoogstraat komende, waar wel waterleiding was, was het pompgeluid voor mij een nieuw geluid in de vroege stille ochtend. Ik weet het nog dat zo omstreeks 1962 er bij ons aan de sluis waterleiding werd aangelegd, vanaf de steenovenarbeiderswoningen gelegen aan de Lekdijk-West door de achter ons huis gelegen boomgaard heen, vlak langs de heining, van nu het weiland van Herman van Rijn naar mijn ouders huis. Vader verplaatste de pomp vanuit huis naar de tuin. Na moeders verhuizing in mei 2006 van de Sluis naar de Singel 27 in Wijk heb ik de pomp met behulp van neef Wim Boon afgezaagd, en hij staat nu op een mooi plekje in onze achtertuin in Almere. Heel af en toe dronken wij uit een heldere sloot, als er geen pomp in de omgeving was, of wij als jongens, na een middag zwerven en struinen niet altijd zin hadden om een stuk om te lopen, en over sloten te springen, naar de wat verderop staande weidepomp. Het slootwater in je holle hand opscheppend en opslurpend ging heel goed. Wij waren bijna nooit ziek. Jammer genoeg heb ik geen foto van zo’n oude drinkensbak met pomp. En ja die mooie oude dikke knotwilgen, prachtig vond ze, en nu nog steeds, al zijn er jammer genoeg veel verdwenen. O ja, nu schiet het mij te binnen dat wij zo omstreeks 1963 hier vlak bij de dijkdoorbraak staande knotwilgen, samen met toen mijn vrienden Toon en Hugo van Rijn voor hun moeder een zinken emmer hadden gevuld met onder in de holle knotwilgen vergaande bladeren, die in de loop der jaren goede voedingsrijke potgrond was geworden. Bijna alle knotwilgen en vogelrijke weilanden hier bij de oude dijkdoorbraak zijn verdwenen en laagstamboomgaarden bepalen hier nu het landschap. Ja veel is jammer genoeg verdwenen, maar in mijn hart draag ik de mooie herinneringen met mij mee. En regelmatig kom ik hier terug, om hier en in de Bosscherwaarden en omgeving, al sinds ongeveer 1958 te zwerven. m.v.g. Gerrit Marchal.

In 1982, toen ik nog in Wijk woonde, kwam ik zo heel af en toe bij schoenmaker Jan de Jongh. Toch wel een beetje een bijzondere man maar wel een vriendelijke man. Als je de in de Peperstraat in Wijk bij Duurstede gelegen winkel binnenstapte, rinkelde ergens een belletje, om te verkondigen dat er een klant was. Soms moest je even wachten voor er iemand kwam. Een enkele maal zag ik, zelf uit het felle zonlicht komende en met aan het duister wennende ogen een vrouw zacht hoofdknikkend achterin de winkel of gang even als een schim voorbij gaan en weer verdwijnen achter een donker geelbruine deur. Maar vervolgens verscheen even later Jan. De zwijgende vrouw die ik nooit gesproken heb was een zuster van Jan dacht ik. Maar meestal was als je binnen kwam Jan aan het werk in zijn winkel wat ook tevens zijn werkplaats was waar hij allerlei schoeisel repareerde en verkocht. Door het glas in loodraam, boven de etalageruit met gordijntjes stroomde zacht kleurenlicht de winkel in. Maar voor de rest was het zeker wat naar achteren in de werkplaats toch minder goed verlicht. De aan het plafond hangende gloeilamp gevangen in een ooit wit geweest vettig kapje verspreide schaars licht en wierp schaduwen op de opgestapelde schoenendozen en op een tafel liggende, in mijn ogen totaal onoverzichtelijke schoenenstapel en gereedschap. Een voor Jan zijn winkel modern aandoend blauw omkaderd klokje tikte zacht de tijd weg. Maar ach in deze winkel leek het alsof de tijd had stil gestaan en zijn strijd met de toekomst had verloren. In een rond in een achttal vakjes verdeeld houten bakje lagen diverse rechte en onooglijk krom gebogen spijkertjes en andere troep. Toen ik binnenkwam mompelde Jan wat terwijl hij wijdbeens voorovergebogen zat met zijn aandacht vol bij zijn werkzaamheden. Ik bleef maar rustig staan en wachten. Jan bleef gewoon onverstoord doorwerken. ‘Ja ja’ zeggend en mompelend en mopperen tegen zichzelf en zijn onderhanden hebbende schoen. Tegen de achterwand stond in mijn ogen een museumstuk dat diende als schuur- en poetsmachine. Maar ogenschijnlijk werkte alles nog want een van de schijven draaide er lustig maar nutteloos op los. Nee, soms even tussendoor hield Jan zijn te repareren schoen tegen de draaiende schijf bekeek hem al draaiend en ging verder. Regelmatig tijdens zijn werkzaamheden spreidde hij zijn benen wat verder uit elkaar, en liet tot mijn verbazing een klodder spuug, oppassend niet op zijn werkjas te spugen voor hem tussen zijn benen op de houten vloer vallen. Maar Jan was aan het mopperen zonder mij aan te kijken. ‘Verrotte plastic, rotzooi…., vroeger maakte ze alles van ‘leer’ jochie, waarmee hij echt leder bedoelde ‘maar tegenwoordig is veul gemaakt van dat verrotte plastic, rommel is ut, ik kan er bijna niks mee’. Na enige minuten was hij gereed en bekeek aandachtig zijn net volbrachte reparatie. Met een aantal dagen niet geschoren stoppelbaard en ingevallen mond keek hij mij aan. ‘He eentje van Marchal, ja toch’ ? Wat ik beaamde. ‘Ja ik ben er een van Wout van de sluis’. Tanden kon ik tijdens het gesprek niet ontdekken, mochten zij er zijn dan waren het er weinig of door het slechte licht kon ik ze niet zien. ‘Hoe is het aan de sluis en hoe gaat ut met je moeder gaat alles goed’ ? vroeg Jan met zijn gecombineerde vraag, de bovenkant van zijn linkerhand langs zijn vochtig glimmende neus halend, en vervolgens op bovenbeenhoogte aan zijn gevlekte jas afvegend. Ik bracht Jan weer op de hoogte van de dingen die hij wilde weten. Intussen was hij naar voren gelopen in zijn winkel en wierp bij het etalageraam een blik op de tas die ik ter reparatie had meegenomen. Toen iemand in de Peperstraat zijn winkel voorbij liep keek hij even op over zijn laag hangende gordijntjes door de etalageruit de straat in, ‘Kek, daar loop nog een stuk nicht van je, als ik ut goed heb’. En inderdaad liep Ger de dochter van vaders broer ome Hamp en tante Bets in de winkelstraat van Wijk. Intussen was Hannes, Jan zijn broer zachtjes op zijn pantoffels die winkel in komen lopen. Ik draaide mij naar Hannes om en hij keek mij flink loensend, vriendelijk en glimlachend aan, al kauwend op zijn pruimtabak en mompelde wat in zichzelf. Waarschijnlijk had hij al een gedeelte van ons gesprek gevolgd. ‘Ja, hier Hannes het nog us een boomgaard met appels naast je ouders gepacht, is ut niet Hannes’ ? zei Jan zijn zwijgende broer aankijkend. ‘Was die boomgaard niet van de Jodin of van Toon van Bemmel’ ? ik zou ut verrek niet meer weten’ stelde Jan zichzelf de vraag,. Hannes trok zijn glimlach nog breder dan dat deze al was knikte mompelend bevestigend en zei tweemaal ‘Ja ja’, draaide zijn hoofd schuin van mij weg en spoog door een spleet tussen zijn verkleurde tanden een geelbruine pruimtabaksapstraal in een donkere hoek op de houten vloer van de werkplaats. Hannes zijn bijnaam was ‘De Kapaje’. Ach, iedereen in Wijk had vroeger wel een bijnaam. Maar waar Hannes zijn bijnaam vandaan kwam, ik weet het niet. Ik heb een stuk of honderd bijnamen verzameld in de loop der jaren. Jan, de schoenmaker werkte nooit met bonnetjes of iets dergelijks. Je leverde je te repareren schoenen gewoon in, die Jan dan ergens neerzette en zei bijvoorbeeld, kom ze vrijdag maar weer ophalen. Kwam je dan, dan verbaasde het mij tot op de dag van vandaag, dat hij jou gerepareerde schoenen na enig hoofdgedraai en gemompel tussen zijn opgestapelde schoenen en andere spullen in zijn werkplaats terug kon vinden. Maar Jan en Hannes zijn er niet meer. Bijzondere mensen waren het maar met een goede inborst. Mooie kleurrijke figuren. En ik ben blij dat ik toen in 1982 een paar foto’s van hem mochten maken. De vader van Jan en Hannes had de bijmaan ‘De Maaienklopper’ deze had hij gekregen omdat hij wel eens een stuk vlees zo lang liet hangen dat er maden in het ontbindende vlees kwamen. Vervolgens klopte mij met een stuk in het kippenhok de maden uit het half vergane vlees als voedsel voor zijn kippen. Hans Korstanje, die in de Muntstraat woonde en waarmee ik vanaf 1972, als eerste leerlingen bij Wijnand van de Broek in Wijk bij Duurstede een aantal jaren samen op karate heb gezeten, had in 1991 dacht ik, achter in zijn tuin een muur van een schuurtje gesloopt, toen hij plotseling twee oude foto’s vond van de ouders van Jan en Hannes de Jongh met hun kinderen. Hans zijn achtertuinmuur sloot aan op de achtertuin van Jan en Hannes de Jongh. Ik mocht de foto’s van Hans meenemen, hij deed er toch niets mee en wist dat ik gek was op foto’s en oude kiekjes. Ik bewaar de twee foto’s zuinig.

Henk Westerbeek, Wanneer was het dat wij als schoolkinderen moesten leren omgaan met geld ? Nou ja omgaan met geld, ik bedoel eigenlijk om te leren wat de waarde van geld was, een cent, een stuiver, dubbeltje, kwartje, gulden, rijksdaalder enz. Natuurlijk via je ouders kwam je ook het een ander te weten, dat je zuinig op je geld moest zijn, en sparen erg belangrijk was. Een gulden kon je tenslotte maar een keer uitgeven, er moest hard voor het geld worden gewerkt. En dat klopt natuur als een zwerende vinger, mijn ouders hadden daar helemaal gelijk in. Vader werkte bij wijze van spreken dag en nacht, en nu ik zelf ouder ben neem ik postuum nog mijn pet voor hem af, en bewonder zijn werklust en zorg voor zijn gezin. Trouwens moeder maakte eveneens lange dagen, en bijna iedere doordeweekse avond was zij druk met bv sokken te stoppen en de kapotte kleding van haar jongens te herstellen aan de tafel onder de kamerlamp. Maar op school ging het wat omgaan met het geld betreft toch anders, ik dacht in de vijfde of zesde klas van mijn lagere school, dus zo omstreeks 1962, kreeg je van de meester uitleg over geld. Als ik mij vergis dan hoor ik het wel van jullie. In mijn geval was mijn lagere school, de in de Mazijk en Volderstraat gelegen ‘School met de Bijbel’ in Wijk bij Duurstede. Van mijn lievelingsschoolmeester Jan van Dijk kregen wij op een goede dag als schoolkinderen allemaal kartonnen geld uitgedeeld. Ja echt waar, kartonnen dubbeltjes en kartonnen kwartjes, kartonnen guldens enz. De kartonnen muntstukjes leken net echt, zij glommen metaalachtig, maar wogen lichter dan het echte geld. Of ik een snelle leerling weet ik eigenlijk niet meer. Mijn schoolrapporten, ik heb ze nog ergens, nam ik soms met een kloppend hart mee naar huis, maar gelukkig ben ik alle jaren gewoon overgegaan, al was ik dan geen ‘wonderlicht’ op school. Maar om op het kartonnen geld terug te komen dacht ik met mijn toen al lichtbedorven kinderbrein, ‘hee… misschien kan ik met zo’n kartonnen duppie ( Wijks voor dubbeltje ) iets bij Henk Westerbeek in zijn winkeltje kopen. Heel af en toe kocht ik van mijn weinige zakgeld voor een dubbeltje een zakje zwart / wit poeder, en strooide dit uit in een van de voorste hoekjes van het kastje van mijn schoolbankje, in de buurt van het inktpotje. Als de meester even niet keek maakte ik snel mijn rechtervingertop nat en drukte die in het kasthoekje bij het uitgestrooide zwart / wit poeder en likte deze vingertop af met mijn tong, die verraderlijk genoeg binnen de kortste keren een ranzig bruine kleur kreeg. Als je betrapt werd en van de schoolmeester en ter controle je tong moest uitsteken was je de klos. Regelmatig moest je deze likvinger even extra schoonlikken omdat hij wat licht bruingrijs verkleurde door de poeder, en vooral onder je nagel ging het vochtige poeder zitten in de vorm van een goor bruin randje. Nu ik er over nadenk, zal dat een lekker vies hoekje zijn geweest, daar in mijn schoolbankkastje. En er waren natuurlijk ook andere kinderen die op deze manier van hun eigen zwart / wit voorraad likten. Als je echt veel had gelijkt werd je soms wat licht in je hoofd, maar van hoge bloeddruk hadden wij als jochies nog nooit gehoord, ja misschien bij heel oude mensen van veertig jaar en nog ouder. Maar ach wij werden er niet ziek van. In de schoolpauze, was ik snel via het ’tollestraatje’ Langs de Wal, met een onschuldig smoelwerk, maar een jongenshart vol spanning en samengeknepen billetjes, met mijn kartonnen duppie zo omstreeks 1962 bij Henk Westerbeek, met de bijnaam ‘De nachbakker’ zijn winkel binnen gestapt. Het winkeltje lag in de Volderstraat schuin tegenover de hoofdingang van mijn school. Een belletje rinkelde schel en deed mijn oplichtershart nog sneller kloppen. Het liefst was ik weer zo snel mogelijk naar buiten gehold, maar Henk verscheen al uit de gangdeur, en boog even later vanachter zijn volgestapelde toonbank en met zijn hoofd tussen de rijen aan het plafond hangende lichtbruine papierenpuntzakken naar mij toe, mij bekijkend door zijn vettige brillenglaasjes. ‘Of ik wat wilde kopen van hem’ was zijn vraag. Ik scheet van spanning bijna in mijn broek. Schuchter gaf ik hem mijn kartonnen duppie, en vroeg een zwart / witpoederzakje. Henk keek mij argwanend aan en draaide het door mij aan hem gegeven kartonnen dubbeltje om en om, en liet het even in zijn hand opspringen. Gevaarlijk, nog verder over zijn toonbank naar mij gebogen keek hij mij nu wat vuiler aan. ‘Maar die in niet ech jochie, hij is van karton, hoe kom jij er aan’ ? vroeg hij met zijn schelle hoge speeksel spetterende stem. Met angst in mijn stem vertelde ik Henk dat het dubbie van school was om te leren omgaan met geld. ‘Nou ik zal wel even naar je meester gaan’ zei hij met een mond vol stompies en rotte tanden. De speekselspetters kwamen mij tegemoet. Ik vond dat toen als jochie zijnde heel vies, en je ogen werden gewoon naar die rotte tanden, die ‘okkies’ zo noemden wij jongens dat getrokken, ik kon er niets aan doen, zulke tanden als bij Henk had ik nog nooit gezien. Vurig keek hij mij door zijn bevlekte brillenglazen aan. Het dubbeltje kreeg ik wel van hem terug, en ik haastte mij met bonkend hart zijn winkel uit. Ja ik zat die dagen daarna echt in de piepzak. Gelukkig heeft hij nooit met mijn meester hierover gesproken. maar ik had mijn les wel geleerd. Dit was mijn eerste contact met Henk Westerbeek. Zo omstreeks 1965, ik was 13 jaar, kreeg ik van moeder de opdracht om bij Henk Westerbeek wat boodschappen halen. Wij thuis hadden als kinderen een aantal werkzaamheden, om beurten bv, alle schoenen poetsen, de grindpaden om huis harken, zaterdags voor twee dagen voor acht personen aardappels en appels schillen enz. Niet dat wij als jongens daar altijd zin in hadden, nee wij gingen liever spelen, maar je moest het gewoon doen, en eigenlijk zijn wij er echt niet slechter van geworden, integendeel, je leerde wat te doen voor de kost. Maar een van de werkjes was boodschappen doen. Hup boodschappentas aan de linkerzijde van mijn fietsstuur, want snelbinders had ik niet, en in dit geval op weg naar de winkel van Henk Westerbeek. Trouwens jarenlang, tot omstreeks mijn veertigste, heb ik met mijn linkerbeen wat meer naar buiten gefietst, aangewend door de soms zware dikke boodschappentas die aan de linkerzijde aan mijn fietsstuur hing. Ik heb om met mijn linkerbeen gewoon weer recht naar voren te fietsen dit bewust weer aan moeten leren. Moeder vond het sneu voor Henk en zijn oude moeder, dat er zo weinig mensen bij hem in de winkel kwamen. Eveneens als vroeger toen ik met mijn kartonnen duppie wat bij hem probeerde te kopen, rinkelde het schelle belletje bij het naar binnen stappen in zijn winkeltje. Het belgeluid ebde weg, opgevangen door de vele stapels troep, papieren en kranten die op de toonbank lagen, en de honderden lichtbruine papieren puntzakjes die broederlijk strak tegen elkaar gebonden, verbonden door een dik vliegertouw aan het plafond waren vastgeknoopt. Op de vele prijskaartjes was de verkoopprijs vaak meerdere malen aangepast. Terwijl in zijn winkel aan het bewonderen was verscheen Henk uit een deur aan de rechterzijde achter in zijn winkel. ‘Zo meshal, hoe gaat ut ermee ? Gaat allus nog goed daar bij jullie an de sluize ? vroeg hij met zijn schelle stem. Voor ik kon antwoorden verscheen Henk zijn geheel in zwart geklede moeder, die mij vriendelijk gedag zei, en weer verdween, en waarschijnlijk even kwam kijken naar het uitzonderlijk geval dat er een klant in de winkel van haar zoon was. Ik had van mijn moeder een boodschappenbriefje gekregen, die ik begon die voor te lezen. Maar ik had nog geen twee artikelen opgenoemd toen Henk diep over de volgestapelde toonbank naar mij toe boog en zei ‘geef mij dat brieffie maar effe, jochie’. Hij zette zijn bril weer op, en krapte op zijn, in het midden bijna kaal vet glimmend hoofd, een soort zureregenkapsel. Vervolgens viel er een stilte, onderbroken door gemompel van Henk, en potloodgekras op moeders boodschappenbriefje. Ik bleef maar wachten, maar mij bekroop het gevoel toch iets te hebben gedaan wat ik beter niet had kunnen doen. Henk was met een potlood druk aan het krassen en schrijven op moeders boodschappenbriefje. Vervolgens vroeg hij mij de boodschappentas en deed naar ik verwachte de door moeder gevraagde boodschappen in. Maar tot mijn verbazing deed hij er meer in dan dat ik mij kon herinneren van hetgeen moeder op haar briefje had gezet. Henk zag waarschijnlijk mijn wat verbaasde blik in mijn ogen. ‘Ja jochie ik heb wat veranderd, dan kom je moeder voorlopig niet tekort, ik uh…. handel graag, da wit je wel’ was zijn oplossend maar in mijn ogen vreemd antwoord. Toen ik thuis bij moeder kwam met de volgeladen tas, was moeder verbaasd en een tikje boos. ; Je had je briefje ook niet af moeten geven’. Maar moeders boosheid zakte vrij snel weg en veranderde even later in een glimlach, en kreeg ik een aai over mijn bol. Een aantal weken later moest ik weer boodschappen bij Henk doen. Vol zelfvertrouwen bleef ik in de winkel met mijn rug bijna tegen de muur, tegenover de toonbank staan de dingen van moeders briefje oplezend. Henk probeerde evenals de vorige keer het briefje uit mijn handen te frutselen. Maar ik hield het stevig vast, en vertelde Henk moeders opdracht het briefje niet aan hem af te geven. Mompelend deed Henk de gevraagde boodschappen in de tas, en stapte ik even later trots met een overwinningsgevoel weer op mijn fiets op weg naar de sluis, naar moeder. Poe poe, het was wel even trappen, met de volle boodschappentas aan mijn stuur tegen de lange hucht van de Middelweg, iets voorbij ‘De Galg’ naar boven op de dijk van de sluis. In de daarop volgende jaren deed ik voor moeder af en toe nog boodschappen bij Henk. Ik was ongeveer 15 jaar toen ik weer in zijn winkel was en hij aan mij vroeg, ‘Jij leer toch voor meubelmaker of zoiets is nie’? Op de LTS in Culemborg of Kuilenburg zoals wij zeiden leerde ik voor meubelmaker en timmeren en later machinale houtbewerking. Uiteindelijk ben ik vanaf 1969, na een bedrijfsopleiding en diverse cursussen te hebben gevolgd, tot mijn pensioen in 2018 landkaarten gaan maken. Maar nog altijd heb ik profijt gehad van mijn meubelmaker en timmeropleiding. Maar bij Henk in de gang, achterin de winkel werkte een slot niet goed in een van zijn deuren, en vroeg hij aan mij of ik dat voor hem kon maken. Enkele dagen later heb ik met hamer en twee houtbeitels en wat ander gereedschap het probleem kunnen verhelpen, wat overigens niet meeviel in de half verlichte gang. In de kamer van de deur met het kapotte slot waren de gordijnen dicht getrokken en drong een vaag licht de kamer in. Er lagen er hoge stapels kranten, tijdschriften en andere papier en wat andere spullen, dat kon ik nog wel zien. Ik durfde niet tussen de tijdschriften te kijken maar was wel heel nieuwsgierig, omdat ik een echte boekenworm was en nog steeds ben. In een van de kamers mocht ik uitdrukkelijk niet komen en kijken. Vreemd vond ik dat, in mijn fantasie en jongensbrein dacht ik gelijk dat hij daar stapels vieze boekjes zou hebben liggen, wie weet. Maar nee hoor daar in die kamer mocht ik beslist niet naar binnen zei Henk uitdrukkelijk. Het kapotte slot werkte weer, en Henk was blij. Of ik iets van een vergoeding heb gekregen weet ik niet meer, maar wel een vriendelijk dank je wel. Even later stond ik lopend door zijn bijzondere volgepakte winkeltje weer buiten in de Volderstraat, toch met een beetje trots gevoel dat de klus mij was gelukt. Maar in later jaren ging ik nadenken over dat winkeltje van Henk. Wat zou het jammer zijn als Henk zou overlijden en alles zomaar voor eeuwig zou verdwenen. Zo omstreeks 1982 kwam ik Henk weer eens tegen, hij stond op de oude ijzeren brug naar het schutten van de sluizen, en scheepvaart te kijken. Ik had enkele jaren geleden nog een foto van Henk zijn winkel in de Volderstraat gemaakt, dan had ik tenminste nog iets van hem. Maar hoe moest ik het aanpakken om in zijn winkel foto’s te mogen maken. Henk was toch wel een beetje eigenaardig en schuchter mannetje. Ik sprak hem aan op de brug, en liet hem weten dat ik een mooie foto van zijn winkel had gemaakt. Nou daar wilde haar wel een afdrukje van. ‘Dan kom ik de foto’s wel brengen’ zei ik tegen hem. Een week later ging ik met mijn fototoestel en beloofde afdruk van zijn winkel, naar de winkel van Henk Westerbeek. Voor mijn gevoel, toen ik binnenkwam was hier in geen jaren iets veranderd. Zijn moeder was enkele jaren geleden overleden. Ik vertelde, om vertrouwen te winnen, dat ik vroeger nog een deurslot voor hem had gemaakt. O Ja dat wist hij nog, en was er toentertijd wel heel blij mee. Voorzichtig vroeg ik hem of ik wat foto’s van zijn winkel mocht maken. ‘Wat ga je er dan mee doen ?’ vroeg Henk argwanend. Ik liet hem weten dat ik zijn winkel, en dat was ook zo. heel mooi en bijzonder vond, en daar graag een paar foto’s van wilde maken. ‘Och jij he me vroeger goed geholpen met mun slot, maak jij maar een paar foto’s’ was zijn antwoord. Van binnen was ik verheugd. en maakte zo goed als het ging in dat kleine winkeltje wat foto’s. Henk was een roddelaar en kwaadspreker als er mensen voorbij liepen of fietsten zei hij zoiets van ‘Kek. Kek daar loop die en die, och das zo’n vies frommes’ waarmee hij een vrouw bedoelde. Voorzichtig gluurde hij over zijn met een hand naar beneden getrokken etalagegordijntje. Even later fietste er weer iemand langs, gelijk kreeg ik weer een Wijkse bijnaam en bijbehorende roddels te horen uit zijn mond vol rotte stompies. Ja volgens Henk deugden er maar weinig mensen. Zou hij de wijze woorden van Jezus vergeten zijn ‘Waarom kijkt gij naar de splinter in het oog van uw broeder, maar ziet gij de balk in uw eigen oog niet’. Maar Henk bleef roddelen, en mij bekroop het gevoel als ik later weg zou gaan er van mij misschien ook niet veel deugde, tenslotte had ik hem als jochie zijnde al willen bedriegen met een kartonnen dubbeltje. Hij bleef maar doorpraten met zijn hoge schelle stem, vol speekselspetters en half rotte tanden. Een tandarts zou zijn pensioen er mee kunnen halen, mits hij zijn maaginhoud binnen zou kunnen houden, om van Henk zijn gebit weer iets fatsoenlijks te kunnen maken. Regelmatig trok hij tijdens ons gesprek even aan zijn stropdas om deze weer in de goede positie te brengen op zijn ooit helderwit geweest overhemd. In het zakje van zijn colbert staken een paar pennen en potlood, die hij als echte winkelier altijd bij zich moest hebben. Na enkele pogingen van mij wilde Henk zelf ook wel op de foto, maar wel wat achteraf gezeten. Maar goed beter iets dan niets dacht ik. Zijn stropdas werd nogmaals met extra aandacht rechtgetrokken, en daar ging Henk op het trapje van de opkamer zitten. Klik, hij stond erop, een beetje vaag, maar ik had geen betere flits. Ook van Zijn woonkamer mocht ik een paar foto’s maken, maar voor de rest niets. Ik was allang blij met de foto’s die ik van zijn winkel mocht maken, en bewaar de ook zuinig. Een paar weken voor zijn dood heb ik Henk in De Heul in Wijk, waar hij toen woonde nog eens opgezocht. Hij was oud geworden, bleek en stil. Het roddelen was verstomd. Zijn gesloten maar ingevallen mond deed mij toch vermoeden dat er een tandarts was geweest die het had aangedurfd zijn resterende tanden en kiezen te verwijderen, petje af voor die tandarts. Ja Henk kende mij nog. Alléén zijn licht gedraaide hoofd en ogen volgden mij toen ik in zijn kamer de aan de muur hangende oude familiefoto’s aandachtig bekeek. Van de vriendelijke verzorgster kregen wij een kopje koffie, en maakte ik nog een praatje met Henk. Enige weken later is hij overleden. En ja, toch is er weer een van de markante figuren van oud Wijk verdwenen. Oud Wijk is oud wijk niet meer. Maar er is een troost. Markante en bijzondere mensen is iets van alle tijden, gelukkig maar. Zij zullen er altijd zijn, komen en gaan, en dat is een hele mooie troost. Hartelijke groeten, Gerrit Marchal.

Maar er is nog een leuk verhaal over deze mooie woning ‘Nieuw Bouwlust’, met zijn tuinkabouter, gelegen aan de Lange Singel in Wijk. Jammer, dat mijn zo jong overleden, jongere broer Johan er niet meer is. Hij wist precies, wie en wat. Maar goed ik zal het zo goed mogelijk verwoorden, want hij heeft het verhaal mij een paar keer verteld, in de loop der jaren., En namen zijn eigenlijk niet belangrijk, het gaat om het gebeuren. Zo omstreeks 1975, en vader nog bij de Gemeente Wijk bij Duurstede werkte, had hij en een aantal collega’s van de gemeentewerkplaats een etentje. Schijnbaar werd er door sommigen flink gedronken. Aan het eind van de avond, liepen een paar beschonken gemeentewerkers, als broeders huiswaarts, en langs de bovengenoemde woning. Daar woonden toen de bankdirecteur van Dam, met moeder. Een keurige dame, die bijvoorbeeld, als zij zondags met haar zoon naar de kerk in Wijk ging, links en rechts kijkend, vele mensen toeknikte en zachtjes gedag zei, echt een dame van aanzien. Maar goed, naast de indrukwekkende toegangsdeur hebben jarenlang twee grote bloembakken gestaan. De aangeschoten broeders waren de woning nog niet gepasseerd, toen er een zei ‘Ik moet schijten’. Maar aangezien het al bijna donker geworden was, werd de ‘scheiter’ maar aangeraden alles beneden maar zo stevig mogelijk dicht te knijpen tot hij thuis was. Maar schijnbaar was de nood hoog, en zei tegen zijn collega’s, ‘Bel aan, en zeg dat ik moet schijten’. Maar geen van de anderen wilde dat doen, aangezien hier de keurige mevrouw van Dam, met haar directeurszoon woonde. En ja in zo’n klein stadje wilde je geen ellende, of slechte naam krijgen. ‘Bel aan, bel aan, of ik trap de deur in’ zei de scheiter nogmaals, die inmiddels zijn broek naar beneden had getrokken, en over de rand van een van de bloembakken was gaan zitten, en zijn behoefte tussen de kleurrijke planten had gedaan. Er werd toch maar aangebeld door een van de makkers, en even later ging de deur langzaam open en stond de oude mevrouw van Dam verbaasd in de deur opening, om vervolgens het verhaal aan te horen. De man in de bloembak had WC papier nodig. ‘Foei, foei’ was het enige wat mevrouw van Dam kon uitbrengen, en trok de deur weer dicht. Inmiddels was de scheiter achterover gevallen in de bloembak tussen de bloemen en had zichzelf ruggelings bevuild, maar werd door zijn makkers weer op zijn benen geholpen. Hup broek omhoog, de rest zag hij thuis wel. Waggelend liep een ieder naar zijn eigen woning. Maar de scheiter werd een dag later op het werk wel op het matje geroepen, en moest zich verantwoorden. Hij heeft net geen ontslag gekregen, maar moest o.a. zijn excuus bij mv. van Dam gaan aanbieden. Ach zo gebeurde er in vroeger jaren nog wat in Wijk.

Mijn ouders woonden tot februari 1958 op de Hoogstraat 95, in Wijk bij Duurstede. Daarna zijn zij verhuisd, als ik het goed heb onthouden, in een vrachtauto van Fam. Verbeek, naar Sluis Zuid 2, eveneens in Wijk bij Duurstede. Ik was toen 5 jaar, maar ik kan mij nog veel herinneren. Tenslotte was het voor mij als jochie zijnde een hele spannende gebeurtenis. Toen wij nog op de Hoogstraat woonden, gingen mijn ouders, bij een beetje redelijk weer iedere zondagmiddag wandelen, en alle kinderen gingen mee. Als kind had ik daar niet altijd zin in, maar ja, je moest gewoon mee, geen gezeur. Op een van deze wandelingen kwamen wij langs de mooie statige woning met de naam: ‘Nieuw Bouwlust’, gelegen langs de ‘Lange Singel’ zoals wij dat toen noemden. Als ik het goed heb onthouden, woonde daar een bankdirecteur, Fam. van Dam. Links naast de woning was een mooie tuin, en tot mijn verbazing stond daar zomaar een kabouter in de tuin. Prachtig vond ik hem. Vol bewondering, en om hem zo dicht mogelijk te bekijken drukte ik mijn hoofd tegen twee tuinhekspijlen. Plots schoot mijn hoofd tussen beide spijlen naar voren, en kon ik met geen mogelijkheid terug, wat ik of vader ook probeerde. Bij het terugtrekken bleef ik met mijn oorschelpen achter de spijlen hangen. Daar stond ik dan, licht voorovergebogen met mijn hoofd door het tuinhek. Vader probeerde eerst mijn hoofd voorzichtig terug te trekken. Maar nee hoor, ik bleef hangen achter mijn oren. Vervolgens probeerde vader, die best wel sterk was, de twee ijzeren spijlen aan beide zijden van mijn hoofd wat uit elkaar te trekken en drukken, maar zonder resultaat. Ik zal denk ik wel in mijn broek hebben gescheten van angst, Ja wat nu ? De Wijkse smid Henk Hoogendoorn, die wat verderop aan de Singel woonde, en gelukkig thuis was, werd op die zondagmiddag gehaald. Hij had zover ik mij kan herinneren, een soort grote tang bij zich en heeft beide spijlen iets uit elkaar gebogen, en ja hoor ik kon mijn hoofd opgelucht weer terug trekken. Jarenlang heeft de door mij bewonderde kabouter daar nog in de tuin gestaan. Ik heb omstreeks 1992 nog eens geprobeerd een foto te maken van de kabouter tussen de twee gebogen hekspijlen, maar de struiken waren inmiddels zo groot geworden, dat wat ik voor ogen had niet lukte. Stom van mij, ik had die foto veel eerder moeten maken. Ja, het hek staat er nog steeds. Wel is op toegevoegde zwart / wit foto, aan de rechterzijde, een van door de smid Henk Hoogendoorn gebogen spijlen te zien. Bijna altijd als ik hier langs fiets, of wandel kijk in even in deze tuin, en naar de gebogen spijlen. Een aantal jaren heeft de kabouter i.p.v. in de tuin, op een vensterbank in de woning gestaan. Maar hij was er gelukkig nog. Tijdens een wandeling door Wijk op 5 mei 2005 zag ik de kabouter helemaal niet meer, niet in de tuin, en niet in de vensterbank. Eigenlijk schrok ik een beetje, hij zou toch niet zomaar weggegooid zijn ? Ik stond wat onthutst naar de tuin te kijken, toen een keurig geklede jongeman de woning binnen wilde gaan. Ik zag er nou niet echt lekker uit met mijn zwerversoutfit, meestal doe ik wat oude kleding aan als ik ga struinen, en aan mijn oude spijkerjas, jaren geleden, in Seattle gekocht hingen de rafels aan mijn mouwen en in mijn kraag, maar ik ben aan mijn oude spijkerjas gehecht. Toen ik de vriendelijke man het verhaal vertelde uit 1958 van de kabouter, en hem de twee gebogen spijlen in zijn tuinhek had laten zien, moest hij lachen. Natuurlijk had hij de twee gebogen spijlen wel eens gezien, maar geen idee hoe dat gekomen was. Ondanks mijn versleten kleding, en gelukkig had hij geen vooroordeel zei hij vriendelijk ‘Komt u maar even mee, dan zal ik u wat laten zien’ Via een mooi ingerichte gang, besprenkeld met mooie kleuren op een van de wanden, van het kleurrijk glas in loodraam volgde ik de jongeman door zijn prachtig ingerichte woning naar de achtertuin. ‘Kijk, daar staat je kabouter’ zij hij trots. De kabouter was groter dan in mijn herinnering. Het liefst had ik de kabouter even wast gehouden en geknuffeld, maar dat was onmogelijk, aangezien hij een aantal meters boven het grasveld, in een diepe scheur, in een van de bomen, achter een stang, veilig opgeborgen was. Want zo liet de vriendelijk man mij weten, dat er mensen van het ‘kabouterbevrijdingsfront’ waren geweest, die geprobeerd hadden om de kabouter uit de tuin te stelen. Wat een mafketels lopen er eigenlijk ook rond op deze wereld. Maar mijn kabouter stond op veilige hoogte de wereld te bekijken. Ik was blij hem na al die jaren weer eens te zien, en blij dat hij er nog was. Ik heb de vriendelijke jongeman hartelijk bedankt, en hij was blij nu de geschiedenis achter de gebogen hekspijlen te weten. Met een blij hart, mijn kabouter weer eens te heb gezien ben ik verder gaan wandelen.

Het varkentje. Op 18 mei 2005, had ik zoals zo vaak zin om heerlijk te gaan struinen in de uiterwaarden ‘De Bosscherwaarden’ in Wijk bij Duurstede. Vanaf mijn prille jeugd zwerf ik hier rond. Vanaf de eind 50er jaren met mijn broers, en later ook met mijn vrienden Toon en Hugo van Rijn. Het was altijd heerlijk struinen hier in de uiterwaarden. Tjonge, jonge wat hebben wij hier in bomen en wilgen geklommen en slootje gesprongen tot wij zeiknat waren. Soms proberen wij wel eens koeien stil van achteren te benaderen en pakte dan hun staart. De geschrokken koe begon te hollen, ons achter zich aan slepend door gras en soms ook dikke droge en natte koeienvlaaien. Op een keer waren bijna al mijn knopen van mijn overall, en was moeder boos toen ik thuis kwam, zonder knopen en de voorkant van mijn overall en kin, die ik een beetje met de hand had schoon geveegd, dik onder de koeienstront. Hoofdschuddend met haar ene hand op haar voorhoofd liep zij met de kapotte vieze overall naar de wasteil, en ik moest in het kleine houten keetje in de teil, want ik stonk als een bosvarken. Maar op de 18e mei had ik weer eens de kriebels, m’n laarzen aangedaan en natuurlijk mijn fototoestel meegenomen. Bij zijn boerderij, daar waar de Sluis Zuid en Lekdijk-West bij elkaar komen zag ik Joop van Rijn op zijn boerderijerf lopen. Een praatje is dan gauw gemaakt. Ook Joop ken ik al vanaf ongeveer eind 50er jaren, mijn ouders zijn immers in februari 1958 hier wat verderop komen wonen. Plots zie ik tijdens ons gesprek een ongeveer 20 cm groot stenen varkentje op de muur naast de garage staan. In de bovendorpel van de garage staat in het cement ‘Corry van Rijn 1954’ ingekrast. ‘Wat een leuk varkentje’ zeg ik tegen Joop. “Gert ik zal je eens wat vertellen’ zegt Joop. ‘Hoe hard het ook waait, hij blijft daar op het muurtje staan’. ‘Maar later, tijdens een opruimdag, dacht ik, ach hij is kapot, z’n staart is eraf, ik gooi dat ding maar weg’. ‘Ik had het ding beetgepakt en op de afvalhoop gegooid, maar toen hoorde ik wat piepen, in het varkentje’. Er bleek een nestje met jonge vogeltjes in te zitten. ‘Voorzichtig heb ik hem weer opgepakt en teruggezet’. ‘Ik zag dat de vogels via het kontgat in- en uitvlogen’ zei Joop. Ik heb het altijd een leuk verhaal gevonden. Ik had Joop gevraagd als hij echt later nog eens van plan was het varkentje alsnog weg te gooien ik het wel wilde hebben. Ik heb die dag nog een heerlijke struinwandeling in de uiterwaarden gemaakt. Enkele jaren later sprak ik Joop weer eens, en schoot het varkentje in mijn gedachten, ‘Heb je het varkentje nog Joop ? vroeg ik. Maar nee, Joop liet weten dat het ding plotseling was verdwenen, Iemand heeft het meegenomen, maar hij heeft geen idee van wie. Jammer het was een leuk knorretje. Gelukkig heb ik nog een paar foto’s van hem gemaakt.

Mijn ouderlijke huis op 28 April 2004. Gelegen aan de Sluis Zuid 6 in Wijk bij Duurstede.

Landelijk stilleven. Mijn oudste broer Wout zijn hobby was duiven houden. Samen met vader hadden zij achter het huis en schuur een groot duivenhok gemaakt, ergens in de jaren 70 dacht ik. Naast het duivenhok stond deze oude stoel waarin je heerlijk in alle rust van het voorjaarzonnetje kon genieten, en kijken naar de schapen, en overig leven, in de achter onze woning gelegen fruitboomgaard. In de oude hoogstambomen was een rijk vogelleven, zoals de Steenuil, Groene specht, Ransuilen, Merels etc. Sluis Zuid 6 in Wijk bij Duurstede. Foto omstreeks 1984.

Het ‘Wijkerbroek’ in Wijk bij Duurstede, gezien vanaf de Lekdijk. Zomer 1989.

De boerderij ‘De Stijgbeugel’ van Fam. Nell, gelegen aan de Wijkersloot / Euvenpad ( In de volksmond ‘Het Huppelpad’ ) omstreeks Februari 1982. De boerderij is gesloopt i.v.m. de nieuwbouw. Jammer dat deze mooie grote boerderij verdwenen is.

Het leuke trapje naar de walmuur in de molen ‘Rijn en Lek’ in Wijk bij Duurstede. Ergens in de jaren 90 heb ik er een tekening van gemaakt. Als jochie zijnde vond ik het trapje altijd een leuk iets, dat je zomaar van de Dijkstraat naar de walmuur, via een paar treden omhoog kon lopen.

Avond over de ondergelopen en dicht gevroren Bosscherwaarden. Tegenover boerderij Den Noord. 1982.

De Bosscherwaarden in 1979. Wijk bij Duurstede.

Hoera… De Wijkse Zwerver, dank zij mijn goede neef Jonathan Marchal, werkt weer. Of ‘Facebook’ goed werkt moeten wij nog uitproberen en eventueel wijzigen. Er schijnt een melding te komen met iets van ‘Creditcard’ NIETS mee doen ! Alle foto’s moeten gewoon gratig en voor nop te bekijken zijn. Beste mensen als er iets niet goed werkt, stuur mij dan een berichtje. Naar : helenah51@hotmail.com Dank U wel. Als jullie mijn foto’s kopiëren en voor andere doeleinden gaan gebruiken, vraag dan als jullie zo vriendelijk willen zijn wel even toestemming, en wees dan zo goed mijn naam ( Gerrit Marchal ) te vermelden. Bij voorbaat dank je wel. Met vriendelijke groet, Gerrit. Bijgaande foto: Een van de paarden van Joop van Rijn rollen zich in het zand van de Lekoever in de Bosscherwaarden. Wijk bij Duurstede. Wo 8 april 2020.

Heerlijk rollen in het zand van de Lekoever.

Vaders leplam. Een leplam is een door de moeder ( Ooi ) verstoten lammetje. Met een fles melk wordt het groot gebracht. Foto uit omstreeks 1978. Het lammetje wat wij “Sikkie” noemden volgde vader overal. Zelfs jaren later toen het lammetje groot geworden was, en het in het weiland in de Bosscherwaarden tussen de andere schapen liep stak het de kop op als wij vanaf de dijk hard “Sik .. Sikkie” riepen.

In dit soort sloten, in de toen nog vogelrijke weilanden, zoals hier binnendijks langs de Lekdijk-West in Wijk bij Duurstede, nabij de dijkdoorbraak van 28 februari 1747, ( Ontginning Nedereng ) ,zag ik in de 60er jaren o.a. de Grote spinnende watertor. Oude scheefgezakte wilgen stonden gebogen, spiegelend boven het stille heldere slootwater. Vol bewondering kon ik toen, en nu nog steeds kijken naar het leven in de sloten. Wantsen, Kevers, Mijten, Watervlooien en kronkelende Bloedzuigers en blinkende stekelbaarsjes tussen o.a. Pijlkruid, Waterviolier en andere waterplanten. Op een rivierenlandkaart uit ongeveer 1910 was de diepte van het wiel ( Dijkdoorbraak ) ongeveer 6 meter, met 60 cm. slik, dus eigenlijk de zachte modderlaag op de bodem. Jammer genoeg zijn veel mooie oude knotwilgen in dit gebied verdwenen. Prachtig waren sommigen. Er zijn nu laagstamboomgaarden waar eens vogelrijke weilanden waren. De foto is gemaakt in de zomer van 1993.

De helaas verdwenen smederij van Fam. Hoogendoorn. Lange Singel in Wijk bij Duurstede. Foto omstreeks 1989.

De smederij van Henk Hoogendoorn sr. Als jochie, omstreeks 1960 kwam ik hier weleens. Een aardige vriendelijke kerel die Henk. Nog altijd heb ik warme herinneringen aan de vreemde lucht van verbrande paardenhoeven als paarden buiten beslagen werden in de travalje. En binnen in de smederij waar de gloeiende kolen in het grote smidsvuur fel vonkten. Als je binnen kwam stond er links tegen de achterwand een machine te draaien met een flapperende en klapperende breed leren band. Heel jammer dat de smederij verloren is gegaan. Het was een prachtig stukje geschiedenis van Wijk bij Duurstede. April 1999.