Mijn moeders vader, Jan Hendrik Nokkert, geboren op 5 december 1877, werkte vroeger op het landgoed Beukenburg. Vroeger vertelde mijn moeder wel eens wat over Beukenburg, en noemde namen, ja zij klonken mij wel bekend in mijn oren, maar wie het waren, ach het zei mij eigenlijk niet veel, ik had die mensen nooit persoonlijk gekend. Het was allemaal ver voor mijn tijd, voor mijn geboorte in 1952. Maar nu heb ik via mijn nicht Meta Nokkert, een foto uit 1930 gekregen, van het oude Beukenburg. Van links naar rechts: Henk Hogeweg, Ab Nokkert ( opa’s broer ), Willem Klomp Jr., Jonkheer Robbie Quarles van Ufford, de bewoner van Beukenburg, Willem Klomp Sr. , Rijk Oudhof, daar naast een vriend van Robbie, Vervolgens Henk Nokkert met snor, mijn opa, moeders vader, en als laatste geheel rechts, Wout Mastenbroek. Namen genoemd in de loop der afgelopen jaren door moeder, als zij vertelde over het oude Beukenburg, krijgen gezichten en komt voor mij tot leven. Op de andere foto is opa Nokkert, boven op de hooiwagen bij het hooi binnen halen op het landgoed Beukenburg. De hooibouw was vroeger nog een hele gebeurtenis, de drukste periode van het jaar voor een landbouwer en zijn knechten, arbeiders, of werknemers zou men nu zeggen. Zo tegen eind juni ging de landbouwer het hooiland eens goed bekijken, en wilde hij weten of er al gemaaid kon worden, want de hooimaand ( Juli ) kwam eraan. Liefst liet hij het gras maaien als het in bloei stond, zou hij langer wachten dan werd het gras houtachtig, en minder van kwaliteit, want het voedsel, het hooi moet goed zijn voor zijn koeien en ander vee. Het gras werd met de zeis gemaaid. Voor dat er begonnen werd met het maaien werd de zeis ‘gescherpt’. Een soort klein aambeeldje ( Haar, of Haarspit ) werd in het grasland in de grond goed vastgeslagen. Vervolgens werd het ijzeren maaiblad van de zeis, die in een schuin, in het weiland gestoken houten, aan de bovenzijde V vormige stok stond, op de haarspit gelegd en met een maanvormig hamertje ( Haarhamer ) ‘gescherpt’. De snijrand van de zeis weer scherp geslagen, en later met de ‘Strijk’ een langwerpig soort wedsteen verder gescherpt en eventuele bramen ( omgekruld ijzer ) weggeslepen. De zeis was nu gereed om gebruikt te gaan worden om het gras maaien. Het was vroeger een eigenaardig geluid, dat tikken ( Scherpen ) van de zeis door de maaiers in het stille weiland. Het met de hand maaien lijkt makkelijk, maar het valt tegen om de goede ‘Slag’ te pakken te krijgen. Het gemaaide gras liet men zo goed mogelijk drogen, en regelmatig moest het ‘gekeerd’ worden. Het groene gras moest helemaal geel zijn, goed ‘afgestorven’ zijn. Als het hooi goed gedroogd was werd het met de hooihark, of ‘Rijf’ bij elkaar geharkt en op hopen ‘Opper’ verzameld, en later werd het hooi met de hand, met behulp van een ‘Hooivork’ een soort twee- of drietand aan een lange stok op de hooiwagen opgestoken. Degene die op de wagen stond pakte het opgestoken hooi met zijn hooivork over, en verdeelde dit zo goed mogelijk over de steeds hoger wordende hooiwagen. En dit was geen gemakkelijk werk, want hij moest goed uitkijken dat het opgestapelde hooi niet ging schuiven. Als de wagen was volgeladen ging de ‘Voer- of ‘Rijgboom’ ( een houten boomstam ) er overheen, en deze werd zowel aan de voor-als achterzijde van de hooiwagen met touwen stevig aangetrokken. Bij de boerderij aangekomen werd zo snel mogelijk het hooi in de hooiberg, of hooizolder in de boerderij of naastgelegen schuren opgeborgen. Het hooien was een stoffig werk, want veel hooisprieten en stof dwarrelde naar beneden. Over het algemeen werd er in die dagen goed voor het hooien betaald, en dat was een welkome aanvulling voor menig arbeidersgezin. Als het laatste hooi binnen was dan was het feest op het erf van de boerderij. De boerin bakte wafels, waarvan iedereen die meegeholpen had aan de hooibouw kon smullen. De drankfles kwam tevoorschijn en er werd vaak een welverdiende borrel gedronken.
Geef een reactie