Over een gekochte geit, appels ‘knoken’, en vader als fruitplukker.Ja, soms komen oude herinneringen…ploep zomaar ineens in je hoofd opborrelen. In geen jaren meer aan gedacht. Je was het helemaal vergeten. Tot plotseling, nu ik wat ouder begin te worden iets, belevenissen vanuit je jonge jeugdjaren zomaar in je hoofd naar boven komen. Gek is dat toch. 68 jaar ben ik nu, maar vorig jaar wandelde ik over de Trechtweg, die wij bij ons thuis, en eigenlijk iedereen in Wijk bij Duurstede ‘de Trekweg’ noemden, toen er beelden van vroeger naar boven kwamen, van oude heggen en in bloei staande boomgaarden gelegen in een stil mooi en lieflijk landschap. Lieflijk dat wel, maar er moest in vroeger dagen hard worden gewerkt door de landbouwers, melkveehouders, fruittelers, boerenknechten en arbeiders om het hoofd boven water te houden. Van de vroege ochtenduren tot vaak laat in de avond werd er gewerkt. Wij hadden thuis altijd goed te eten, maar mijn ouders gingen zuinig met hun bij elkaar gewerkt en gespaard geld om. Naast zijn werk had vader, behalve de tuin rondom het huis, nog twee grote moestuinen. Ja er werd hard gewerkt, de 2e wereldoorlog was gelukkig alweer jaren geleden, en bijna iedereen zetten zijn schouders er onder om Nederland weer op te bouwen en om voor zijn eigen gezin te zorgen. Zo ook vader, die hoofdzakelijk buiten werkte en moeder in en om huis. In mijn jonge jaren zie ik haar nog voorovergebogen staan boven de schuimende houten wastobbe en moest ik als jochie haar soms helpen met de in mijn ogen wonderlijke wringer langzaam rond te draaien om de gewassen overalls van vader uit te wringen. Moeder was heel blij toen zij in begin 60er jaren een echte wasmachine kreeg, nou ja gekocht had. Er werd vroeg opgestaan door de landbouwers en veeteelthouders. Als ik nu mijn ogen sluit, hoor en zie ik in gedachten op een kille ochtend, zo omstreeks eind 60er jaren, een puffend trekkertje met rammelende melkbussen bij mijn ouders over de dijk gaan richting de in lichte nevels gehulde Bosscherwaarden, de uiterwaarden, waar de koeien gemolken moesten worden. Hoe mooi konden de mistige uiterwaarden zijn. Als ik in later jaren naar de LTS in Culemborg fietste hing soms in de late herfstdagen een lichte nevel en mist over de weilanden, en zeefden pootloze koeien als donkere vlekken in het ogenschijnlijke niets. Maar over mooi gesproken, als nu anno 2020 rondom Wijk bij Duurstede in het voorjaar de laagstamfruitbomen in bloei staan is dit maar een flauwe afspiegeling van de vroeger bloeiende hoogstamappel- en perenbomen, die op een weelderige wonderschone manier het landschap kleurden. Vol bewondering wandelden en fietsten mensen vroeger, soms van heinde en verre gekomen, door deze zo uitbundige met wit en lichtroze betoverde bloesemwereld, o.a. langs de Trekweg en Wijkersloot. Prachtig, zoals in een sprookje, was dan in het voorjaar dit gedeelte van het Krommerijngebied. Trekweg en Trechtweg, gekke namen eigenlijk. Maar het zit het zo. In Wijk Bij Duurstede begint deze weg als Trekweg, en bij de grensovergang van Wijk naar Cothen veranderd deze naam in Trechtweg. Maar voor het gemak zal ik hierna de naam Trekweg blijven gebruiken. En de herkomst van deze naam, ja wie zal het zeggen ? In vroeger eeuwen was dit de weg van Wijk naar Utrecht, zonder U is het dan Trecht, juist ja, Trechtweg ligt dan voor de hand, maar dit kan natuurlijk ook te simpel gedacht zijn. Utrecht werd vroeger in Latijn ‘Trajectum’ genoemd. Omstreeks het einde van de 10e eeuw veranderde geleidelijk de naam van de stad Trecht in Utrecht. Misschien weten jullie meer, dan hoor ik het wel. Ja oude herinneringen kwamen tijdens het wandelen over de Trekweg naar boven. Hier was ik vroeger, zo omstreeks 1960 – 1962 een paar keer met vader ( Wout Marchal – de wegwerker ) geweest, toen hij voor het waterschap aan het werk was, om weg- en slootbermen en sloten schoon te maken met zijn zeis en een grote brede houten hark waarmee de losgemaaide slootplanten op de kant werden getrokken. Als jochie keek ik verwonderend naar het plots op de slootkant getrokken dieren- en plantenleven zoals spartelende blinkende stekelbaarsjes, zwart glimmende waterkevers, en soms kronkelende bloedzuigers. Hier langs deze slootkanten is mijn aangeboren liefde voor de natuur verder aangewakkerd. Op later leeftijd ging ik in boeken lezen over watervlooien, eencelligen, regenwormen, pissebedden, hooiwagens en kevers etc. Zoals de ook ongewoon grote lichtgroene kikker die vader en ik in dezelfde periode onverwachts vanaf de slootkant in het weidse Wijkerbroek in het slootwater zagen springen ben ik nooit vergeten, en heeft mijn belangstelling voor het leven in o.a. de sloten aangewakkerd. Vader die best wat gewend was, tijdens het schoonhouden van de sloten had nog nooit zo’n grote kikker gezien. Maar sloten schoon maken was zwaar werk, en er zat dan ook geen grammetje vet op vader, één en al spieren, taai en sterk. Toen pa een keer in Utrecht naar het ziekenhuis moest i.v.m. zijn nierstenen, verbaasde het de behandelend arts dat hij zo weinig vet op zijn lichaam had. Het waterschap controleert een paar maal per jaar de sloten en overige watergangen. Mijn broers en ik moesten van pa een paar keer per jaar, in begin 60er jaren op verschillende plaatsen bij ons in de omgeving ( Bij de sluizen, Middelweg- West, Wijkerbroek en langs het ‘onderdijkje’ bij De Noord ) een ongeveer 20 bij 30 cm groot wit papieren vel met punaises aan bomen en speciaal daarvoor bestemde aankondigingsborden goed vastprikken. Met grote zwarte dikke letters stond boven aan dit papier ‘Schouw’ te lezen en daaronder in kleinere tekst een aanvulling van datum en overige gegevens. Dit was een vooraankondiging van een binnenkort uitgevoerde ‘Schouw’ ,een controle door het waterschap of de landeigenaren hun sloten en watergangen goed schoonhielden van planten, zodat er een goede waterdoorstroming kon plaatsvinden. Maar om op de Trekweg terug te komen, wat is het hier in de afgelopen tientallen jaren veranderd schoot het mij al wandelend te binnen. Het smalle stille landwegje van vroeger uit mijn jeugdjaren was breder geworden. Voor auto’s moet je tegenwoordig goed aan de kant van de weg fietsen, of even in de berm gaan staan. Grote tractoren en landbouwmachines en vrachtauto’s geladen met bovenmaatse fruitkisten komen vooral in de oogsttijd het wegje overdenderen. Ik ga, zeker als ik met de fiets ben, even stil staan in de berm voor mijn eigen veiligheid, en wacht bij droog weer in een licht stuivende stofwolk tot de kolos voorbij is gereden. Maar vroeger toen ik nog een jochie was, ja hoe oud zal ik zijn geweest, tien jaar ? Ik zou het verrek niet precies meer weten, maar in ieder geval voor 1 januari 1965 was ik met vader bij Kees van de Vliert geweest. Kees woonde vanaf de Steenstraat komende hier aan het begin van de Trekweg in een aan de rechterzijde van de weg tussen fruitbomen gelegen boerderijtje. Ja juist daar waar nu de kinderboerderij is. Maar waarom voor 1 januari 1965. Nou tot die datum werkte mijn vader als ‘wegwerker’ bij het ‘Waterschap onder Wijk bij Duurstede’ voor o.a. het onderhoud van wegen en het schoonmaken van sloten etc. Vanaf 1965 tot zijn pensioen heeft hij bij de gemeente Wijk bij Duurstede gewerkt. Gelijk bij het binnenkomen in de kleine boerderij van Kees stond rechts een houten donkerbruin spinnewiel. Ik had nog nooit een echte gezien, en kende het alléén maar uit sprookjes. Een echt spinnewiel ! Ik wilde hem wel aanraken maar durfde niet, bang dat ik hem zo wie zo niet mocht aanraken, en dat ik in mijn kinderlijke fantasie net als Doornroosje geprikt zou worden, om over honderd jaar, of misschien wel nooit meer wakker zou worden. Hoe vaak zei moeder toentertijd niet met haar rechterwijsvinger op en neer gaand haar woorden kracht bijzettend, voordat wij b.v. een winkel binnengingen, ‘Denk erom nergens met je vingers aankomen’. Moeders voorwaarschuwing zal wel nodig zijn geweest, want o, o hoe verleidelijk en onweerstaanbaar is het niet als kind zijnde om alles even aan te raken en te voelen, vooral als in winkels lekkere snoepjes op kinderhoogte zijn opgesteld. Maar mooi vond ik het spinnewiel wel, en ik ben het nooit meer vergeten. Ja de Trekweg…wat was het toch omstreeks 1960 een stille landweg. Bij de Steenstraat vanuit Wijk beginnend met een in de binnenbocht gelegen kale akker, vanwaar je in de verte de woningen gelegen aan de Zandweg kon zien. Verder liep de Trekweg een beetje slingerend door de vele hoogstamboomgaarden en enkele lange akkers, en voorbij Cothen weidse weilanden, waar het tenslotte bij de Dwarsdijk aansloot en daar eindigde. Als ik als jochie met pa meeging en hij druk aan het werk was de sloten schoon te maken struinde ik, wel door vader in de gaten gehouden, langs de hoge heggen op zoek naar vogelnestjes. Niet om er eieren uit te halen, ik wilde toen wel maar dat mocht ik niet van vader. Hoe spannend was het om vogelnestjes te vinden in de vaak dicht begroeide hoge heggen. Soms pakte vader, als ik een nestje had gevonden, voorzichtig een eitje en liet het mij zien. Prachtig vond ik dat als jochie om zo’n klein teer eitje te bekijken en te voelen. Het woog bijna niets in je hand en wonderlijk dat daar binnenkort een vogeltje uit zou komen, hoe was het mogelijk. Vervolgens legde vader het tere eitje voorzichtig weer terug in het vogelnest. Soms tilde hij mij even op zodat ik in het vogelnest kon kijken. Pa had tijdens zijn werk altijd een oude melkfles, afgesloten met een kurk met een hard geribbelde plastic rand bij zich. De kurk piepte altijd iets bij draaiend lostrekken uit de flessenhals. Deze fles was gevuld met door moeder in de vroege ochtend gemaakte thee, en vooral op warme dagen nam vader af en toe een paar slokken, maar ik had aan één slok genoeg, want de thee was in de loop van de dag koud, donker en bitter geworden, soms liep er na een slok een gruwelrilling over mijn rug. Als ik nu op een topografische kaart uit 1964 kijk valt mij op hoeveel boomgaarden er toen hier langs de Trekweg en Wijkersloot waren. In de Wijkersloot stonden, en staan nu nog mooie en grote boerderijen, maar hier langs de Trekweg zo opvallend weinig. Maar drie ! De boerderij van Kees van de Vliert en een paar honderd meter verderop aan de overzijde van de Trekweg gelegen boerderij van Imker van Dam, en aan het eind bij de Dwarsdijk de mooie boerderij van Niek van Rijn, dat was alles. Mocht ik iets vergeten zijn laat het mij als jullie willen even weten. Kijk maar eens op oude landkaarten, hoe landelijk het hier in deze omgeving was. Donderdag 24 september 2020 ben ik nog eens over de Trekweg gefietst, tjonge jonge wat een bebouwing is hier in de loop der jaren bijgekomen. Mooie gebouwen, maar ook oerlelijke dingen, wat ten koste gaat van het ooit zo mooie landschap. Wat zal het in de toekomst worden ? Ik hou mijn hart vast. En ach ja vroeger gebeurden hier er ook wel dingen die nu nooit meer plaats zouden vinden. In de jaren 50, zo hoorde ik een bewoner uit deze omgeving vertellen, moest in opdracht van Gemeente Cothen, Gart van Zetten de vader van Ben en Jan, de Trekweg, toen nog een onverharde grindweg na een lange droge periode met afgewerkte olie besproeien en daarna slepen om opwaaiend stof en verstuivingen tegen te gaan. Nee nu zou zoiets nooit meer mogen, en terecht. Het zijn oude ontgingingen hier in deze omgeving, komende vanaf Wijk vanaf de Steenstraat, liggen rechts ‘De Neder Noorderwaard, Oude Wetering, en aan de linkerzijde ‘Langslag en Nieuwland. Vervolgens doorsnijd de Trekweg richting Cothen ‘Opveld, Middelveld, en Uitveld als laatste tot aan de Dwarsdijk. Vaak zijn de ontginingsgebieden herkenbaar aan de richting van de sloten. Maar de Trekweg doorsnijd een reeds in vroeger tijden gemaakte verkaveling, tenminste daar lijkt het op. Is de Trekweg dan een ‘jonge’ weg ? Sinds 1380 komt de naam van deze weg als ‘Trechtwedh’ regelmatig voor. Wie weet meer ? In voorgaande eeuwen leefden de mensen hier in deze omgeving hoofdzakelijk van de landbouw, maar na de landbouwcrisis van eind achttiende eeuw besloten veel bewoners over te gaan op vee- en fruitteelt, en zo is het hier tot op de dag vandaag nog gebleven. O ja de Dwarsdijk, dat mooie buurtschapje, het heeft iets knus, iets gemoedelijks. Het zijn oude gronden, en een oud landschap is het hier. De ‘Smidsdijk’ en de ‘Kapelleweg’ Waar komen die namen toch vandaan ? Hier aan de Kapelleweg heeft in voorgaande eeuwen een kapel gestaan. Op een oude kaart van Cornelis van Berck uit 1562 staat de kapel, hier aan de Dwarsdijk gelegen aangegeven, vandaar de naam. In 1375 komt voor het eerst de naam van deze kapel, behoren bij de parochie van Werkhoven, voor in de oude documenten. Maar waarschijnlijk is deze kapel wel eerder gebouwd. In de 18e eeuw is deze kapel gesloopt. Eveneens op de kaart staat tegenover de kapel ‘die Smit’ vermeld en als gebouwtje aangegeven, naar aanleiding hiervan heet de weg hier Smidsdijk. De Dwarsdijkse wetering werd in de 11e eeuw gegraven als uitwatering van het Wijkerbroek. Hier aan de Dwarsdijk heeft vader, ik weet het nog, omstreeks 1964 bij Wout van de Weerdhof en zijn vrouw Sientje een geit gekocht. Ik was hun namen vergeten, maar Wim van Amerongen, de schrijver van de prachtige boeken over Wijk bij Duurstede en omgeving, is aan de Dwarsdijk opgegroeid en via hem ben ik achter de namen van Wout en Sientje gekomen. Wout en Sientje gingen bijna dagelijks naar de Ossenwaard, naar het ‘Land’ of naar de ‘boomgaard’ zoals zij dat noemden waar hun geiten graasden. De thermoskan gevuld met weinig koffie maar met veel geitenmelk ging altijd mee. Men was zuinig in die dagen. Vanuit hun geitenschuur achter hun huis aan de Dwarsdijk, gelegen in de schaduw van een aan de linkerzijde staande grote notenboom liepen wij, als ik het goed heb onthouden, vader mijn oudste broer Wout en ik, met de gekochte geit in de open handkar richting ons huis, gelegen aan de Sluis Zuid 2 in Wijk bij Duurstede. Het was voor mij als jonge jongen een hele tippel. Waar toentertijd de Trekweg, Dwarsdijk en Smidsdijk en Kapelleweg, bij de boerderij van Niek van Rijn bijeenkwamen liep door de boomgaard een karrespoor, ‘De Steeg’ richting de Wijkersloot. Niek verkampte zijn koeien via dit karrespoor, ‘de Steeg’ van en naar zijn boerderij en het van hem in de Wijkersloot gelegen weiland, zo wist Jan van Zetten het mij nog te vertellen. Ik ontmoete Jan tijdens een fietstocht donderdag 24 september 2020 voor zijn boerderij in de Wijkersloot. Hij was moeilijk te verstaan, maar toch kon hij nog wat mooie dingen vertellen van vroeger. Jan en zijn iets oudere broer Ben waren vroeger hard werkende mannen. Bij vader hadden zij in de 60- en 70er jaren dagenlang met een grote cirkelzaag, die achterop hun trekker geplaatst was boomstammen en takken in kloofbare houtblokken gezaagd. Vader kocht ik dacht voor 25 gulden gerooide populierenboomstammen en takken van de bomen die bij ons voor het huis aan de Sluis Zuid in Wijk bij Duurstede gerooid werden. Bij ons naast het huis lag soms een rij te verzagen boomstammen en dikke takken, tussen de perenbomen opgestapeld, van tien tot twintig meter lengte en ongeveer twee meter hoog. Maar om weer even op de gekochte geit terug te komen, of wij met de geit in de kar over dit karrespoor bij de boerderij van Niek van Rijn of via De Trekweg en Spiegelweg richting de Wijkersloot zijn gelopen weet ik niet meer. Via ‘De Steeg’ was wel de korstte weg. Gezamenlijk wandelden wij door de Wijkersloot langs grote boerderijen soms verscholen achter dikke hoge bomen en omgeven door hoogstamboomgaarden en enkele weilanden. Langs het kleine boerderijtje van Mans of Mels ( Melchior ) Elberse, de grote boerderijen van Piet en Jan Vernooij, waar vader in de oogsttijd wat extra bijverdiende door appels, peren en kersen te plukken. Bij de prachtige op een soort kasteelachtige omgrachte boerderij ‘De Vogelpoel’, van Fam. van Bemmel vertelde pa dat hier in de 2e wereldoorlog nog mensen waren ondergedoken. Er is een mooie gedenksteen in de boerderij ingemetseld. Via de rare bocht in de Wijkersloot kwamen wij bij de grote boerderij ‘De Stijgbeugel’ waar Fam. Nell woonde en gingen vervolgens rechtsaf het Huppelpad ( Euvenpad ) op. Hé, daar liep even verderop Piet Nell zoals bijna altijd met zijn kruiwagen, ‘Alles goed Piet ?’ vroeg vader tijdens het voorbij gaan. Piet, de altijd vriendelijke goedlachse Piet zei niets maar knikte van ‘ja’ en keek ons vanachter zijn kruiwagen lang na, waarschijnlijk vond hij het vreemd om ons zo te zien gaan met de geit in de handkar. Wij liepen verder langs weilanden en links achter een hoge heg verscholen boomgaard van ‘van de heiligenberg’ bij ‘De Galg’ waar de vier rode pannenhuizen staan. ‘De galg’, wat een gekke naam vond ik dat vroeger. Zou hier in vervlogen tijden een galg hebben gestaan ? Ja zeker. Hier in de nu door de nieuwbouw verdwenen boomgaard van ‘van de Heiligenberg’ heeft een galg gestaan. Ongeveer waar nu het ‘Anker’ is in Wijk bij Duurstede. ‘Euvel’ en Uvil’ betekende vroeger zoiets als slechteriken en misdadigers. Het Euvenpad was dus een pad van misdadigers, die in vroeger dagen over dit pad naar de galg gebracht werden om te worden opgehangen. Vaak bleven de dode lichamen, met door vogels uitgepikte ogen, dagen en wekenlang hangen als voorbeeld voor de bevolking om vooral maar op het rechte pad te blijven. Maar wij, vader, Wout en ik gingen bij ‘de Galg’ waarin het hoekhuis Fam. Maarseveen woonde rechtsaf de Middelweg over naar de hucht, de beklinkerde oprit naar de Irenesluizen. Hier links halverwege de hucht woonde toen Henk Marchal met zijn gezin. Het was geen familie van ons. Zo af en toe kwam hij wel eens bij ons thuis. Hij kon lullen als ‘Brugman’ en zei dan vaak aan het eind van de avond alsof hij het bijna vergeten was, maar wat wel het doel van zijn bezoek was’ O ja voor ik het vergeet, zou één van de jongens een avondje op onze kinderen willen passen’. Mijn oudere broer Henk en ik hebben daar in de loop der jaren diverse avonden in het houten huisje opgepast als Henk met zijn vrouw achterop hun bromfiets ergens op bezoek gingen. Maar wij waren bijna thuis met de geit. Poe poe het was een hele wandeling geweest. Hup vooruit met de geit, de boomgaard in. De volgende dag mocht Jan mijn jongste broer van ongeveer anderhalf jaar, vastgehouden door vader even op de gekochte geit zitten. In de jaren daarna had vader een stuk of vijf geiten. Soms eigenwijze beesten. Ik als schooljongen, ik zat op de LTS in Culemborg, moest voor ik na school ging soms vijf geiten vanuit de schuur in de wegberm voor het huis zetten. Als stronteigenwijze 13 jarige puber had ik daar niet altijd zin in. Eén voor één buiten zetten duurde mij te lang. Hup, alle geiten aan de ketting gedaan, pennen in ene hand en alle vijf kettingen in de andere hand. Hup.. hup de schuur uit, kom op stugge witharige mormels, eigenwijze stinkbeesten. Maar je voel hem al aankomen, de vijf geiten op weg vanuit de schuur over het graspad langs ons huis naar de wegberm gingen door elkaar lopen en sprongen over elkaars kettingen. Gloeiende gloeiende, eigenwijze stinkende strontbeesten. In mijn nog eigenzinniger puberkop dan de geiten, kon ik ze wel wat. Maar uiteindelijk kwam het wel goed, Stuk voor stuk een geit aan een ketting met een lange ijzeren pen, met je schoen of laars in de grond vaststampend, goed vastgezet in de berm, oppassend dat zijn loopcirkel niet op het landwegje kwam. Mijn schooltas gepakt om op de fiets de 10 kilometer naar de LTS in Culemborg te fietsen, door weilanden, boomgaarden en lange stukken rivierdijken. Zomer en winter, van maandagmorgen tot zaterdagmiddag 12 uur. Dan zat de schoolweek erop. In de zomerdagen was het vaak heerlijk weer op de bijna autoloze dijken en wegen. Maar op troosteloze sobere dagen trok een druilerige regen traag over het land, en werd je als je, je regenpak was vergeten zeiknat. En af en toe waren er ook donkerwolkige hemelluchten met striemende regenbuien die de regen in vlagen komende van het vlakke land over de rivierdijken deed jagen en jakkeren. Met je hoofd afgekeerd van de regenvlagen, schuin op de fiets hangend in de jagende wind trapte wij als schooljongens huiswaarts. Verschillende keren heb ik op streng winterse dagen door sneeuw en hagel over de dijken naar huis gefietst, met muts op, en handschoenen aan. Maar ook wel eens verkleumd en met gevoelloze vingers thuis gekomen om bij moeders warme houtkachel gezeten bij te komen, met tranen in mijn ogen, als mijn vingers bij de kachel tijdens het opwarmen vreselijk begonnen te tintelen. Er waren ook mooie stille winter- en herfstdagen. Aan vaders schuur hingen in strenge winters aan de dakgoten soms lange glimmende ijspegels. In de vroege winterochtenden als je op de fiets stapte, prikkelde de winterse kou in je neusgaten en begonnen je ogen te tranen bij het kijken naar de ontelbare kristalglinsteringen in de bevroren sneeuw. Het was dan zwaar trappen op je fiets door de dikke sneeuwlaag die de landwegen en wereld wonderschoon bedekte. In de uiterwaarden liepen tijdens de opkomende zon in het zachte strooilicht pootloze koeien in de laaghangende nevel die traag opkroop vanuit de Lek. De stille serene rust hangend over het wijde land werd soms onderbroken door een diepdonkere misthoorn van een onzichtbaar schip, die in de nevel of mist met aangepaste snelheid over de Lek stroomopwaarts vaarde. Maar terug naar mijn jeugd zo omstreeks 1962. In het najaar in de oogsttijd van appels en peren, gingen veel wijkenaren ‘appels knoken’. Als tijdens het plukken in de hoogstamboomgaarden, zoals in de Trekweg, appels naar beneden vielen in het gras onder de bomen, mochten mensen, en dat waren merendeels langgerokte huisvrouwen en hun kinderen, deze oprapen en voor niets mee naar huis nemen. Thuis maakten de vrouwen daar heerlijke appelmoes en ‘hete bliksem’ van. De fruitplukkers zag je toentertijd regelmatig van hun lange houten leren uit de hoge fruitbomen met volle plukschorten naar beneden komen en hun appels, voorzichtig tegengehouden door hun ene hand, met een roffelend geluid in grote houten veilingkisten leeggooien. Vaders plukschort heb ik nog, en bewaar hem dierbaar in mijn boekenkamer. Ikzelf heb waarschijnlijk als jochie met mijn oudere broers en zus appels ‘geknookt’. In gedachten zie ik de vrouwen en hun kinderen nog voor mij, voorovergebogen de tussen het gras liggende appels oprapend, snel al ronddraaiend bekijken of zij niet rot of te veel beschadigd waren om ze vervolgens in hun op de rug gebonden en aan de voorkant omhoog gehouden keukenschort te verzamelen. De vol geraapte schorten werden dan even later geleegd in meegenomen boodschappentassen. Het was onder de fruitbomen een gezellig Wijks gebabbel, geklets en geroddel tussen de huismoeders en hun kinderen. Met volgeladen fietstassen en aan het fietsstuur hangende boodschappentassen vol appels en peren fietste de moeders met hun kinderen huiswaarts richting Wijk of Cothen. Jarenlang heeft vader in zijn vrije uren fruit, o.a. appels en kersen geplukt bij o.a. Jan en Piet Vernooij en Toon van Bemmel ( De Torenboer van boerderij ‘De Vogelpoel’ ) in de Wijkersloot in Wijk bij Duurstede. Soms ging ik wel eens met vader mee, wijdbeens zittend, achter op het rekje van zijn fiets waar aan iedere zijde een grote fietstas hing. Alléén dan zag ik niet zoveel behalve vaders brede en hoge rug. En hoe vreemd was het om tijdens het fietsen de in en uit verende metalen veren te bewonderen onder vaders leren fietszadel. Mijn ogen werden er naar toe getrokken. Zou ik proberen mijn vinger er even snel tussen te houden om vervolgens zo snel mogelijk weer terug te trekken, dacht ik wel eens. Het was in mijn kinderogen een spannend moment.. hup snel mijn vinger even tussen de zwart koudijzeren veren, gelukkig het ging goed…nog een keertje hup…auw, dat deed even pijn in mijn vingertop als de veren onverwachts samentrokken door een hobbeltje in de weg. Met een verbeten gezicht met mijn tanden op elkaar zakte de pijn gelukkig weer vrij snel weg. Ik heb er een aantal weken een verkleurde nagel aan over gehouden. Vader had niets door en keek af en toe even over zijn schouder naar mij of alles goed ging, hoogstens zij hij ‘zit niet zo te wiebelen’ als ik wat onrustig werd bij in mijn ogen een lange fietstocht, zoals van het einde van de Wijkersloot waar o.a. Ben en Jan van Zetten woonden tot aan ons huis bij de sluizen. Soms, en dat vond ik eigenlijk mooier mocht ik op de stang zitten van vaders fiets. Met mijn benen, meestal aan de linkerzijde van de stang hangend, en mij vasthoudend van vaders fietsstuur kon ik wat van de omgeving zien. Alléén op deze manier ging mijn kont en bovenbenen na een poosje pijn doen van de smalle ronde stang. Maar het uitzicht was mooi, en ik was trots om bij vader voorop de fiets te mogen zitten. Prachtig was het als tijdens zo’n fietstocht de vele hoogstamboomgaarden in b.v. de Trekweg en Wijkersloot in bloei stonden. Er was een weelde aan wit en lichtroze bloesem. Als kind zijnde sta je er op dat moment niet zo bij stil, je denkt dat de wereld voor altijd wel hetzelfde zal blijven, De bloeiende boomgaarden, het stille land met zijn kleine en grotere boerderijen, maar jaren later als de beelden vanuit je jeugdjaren weer naar boven komen besef je pas hoe mooi het toen was, en hoe de wereld is veranderd. Piet Vernooij, een in mijn kinderogen altijd goedlachse vriendelijke man, één van de fruittelers in de Wijkersloot, waar vader regelmatig fruit plukte had omstreeks 1962 in het deel van zijn grote boerderij een hond met jongen. Ach wat vond ik ze leuk en lief. Op een dag zei vader ‘Kies er maar eentje uit, je mag er eentje hebben’. Met een kloppend, dankbaar hart koos ik een hondje uit die wij thuis aangekomen Teddie noemden. Wat was het een lieve hond. Jarenlang hebben wij thuis plezier van haar gehad, en altijd ging zij mee op onze avonturen en struintochten door weilanden, boomgaarden en uiterwaarden. Tijdens een storm waren omstreeks 1965, ik was 13 jaar, in de fruitboomgaard naast en achter de boerderij van Piet Vernooij veel appels uit de bomen gevallen, en de boomgaard lag bezaaid met o.a. goudrenetten. Voor Piet zal dat als fruitteler een flinke schadepost zijn geweest, maar daar stond je als jonge jongen niet bij stil. Voorover gebogen kon ik de appels oprapen en in de achter mij aanslepende fruitkist verzamelen. 25 cent kreeg ik per kist. Ik weet het nog, en dat was toen in mijn ogen een heel bedrag. 13 kisten had ik opgeraapt. 3.25 gulden had ik verdiend, zo was het maar net, ik was trots op mijzelf. Tijdens de kersenpluktijd ( ‘Karsenbouw’ op z’n Wijks ), was het een drukke maar gezellige tijd in de boomgaarden. Oudere jongens, de ‘heuers’ liepen al schreeuwend, heuend de spreeuwen wegjagend door de boomgaard. Met kleine of grote houten ratels probeerden zij het ongewenste vogelvolk te verjagen. Ik kon met pijn en moeite de grote zware houten ratel één of twee keer omdraaien. Met de veel kleinere handratels ging het ronddraaien een stuk makkelijker, al kreeg ik na een poosje wel last van mijn pols. Tot mijn verbazing liepen toen jongens van een jaar of 15, in mijn kinderogen wel grote jongens stoer met rokende peukies in hun mondhoeken door de kersenboomgaard. Vanuit de hoge uitkijkpost gemaakt op in mijn ogen immens hoge houten palen, met uitzicht over de kersenboomtoppen, hingen lange ijzerdraden in verschillende richtingen over en tussen de kersenboomtoppen. Met wat los grind gevulde blikken hingen aan deze draden. Bij een aanval van spreeuwen werd door de ‘Keerder’ van uit zijn hoge uitkijkpost geschreeuwd en verwoed aan de draden getrokken waardoor de bussen begonnen te rammelen, met de hoop en bedoeling de spreeuwen weg te jagen. Soms liep er wel eens iemand met een open geplakt jachtgeweer door de boomgaard, speurend naar al te moedige spreeuwen die de Kersenkeerders negeerden. Rondom de ‘keet’ of ‘hut’ was het altijd gezellig en druk. Daar werden de kersen gesorteerd ‘wrakken’ door bijna altijd babbelende vrouwen, die vaak een keukenschort droegen. Hier was altijd wel wat te doen. Stapels lege en vooral volle kersenkistjes stonden opgestapeld. Eén van de klusjes was geribbelde papieren bodems en strookjes ter bescherming van de geplukte kersen in de kistjes te doen. Maar na tien kistjes gedaan te hebben had ik het wel gezien. Heerlijk waren de sappige glimmende diepdonkere bijna zwarte kersen. En mocht je twee kersen met de steeltjes aan elkaar vinden dan hing je deze een poosje aan je ene oor, en ze vervolgens even later toch maar lekker op te eten. Gelukkig heeft moeder nog een paar foto’s bewaard van vader tijdens het appels- en kersen plukken bij Jan of Piet Vernooij. Wie de foto’s heeft gemaakt wist moeder niet meer, waarschijnlijk fam. Vernooij. Verder nog een aantal door mijzelf in de loop der jaren gemaakte foto’s. OP bijgaande foto zit vader in de middelste rij geheel links en zijn broer Theus of Teunis Marchal iets meer naar rechts met zijn beide handen op zijn bovenbenen. Voor meer bijbehorende foto’s zie bij Facebook: Lenie Gerrit Marchal. Hartelijke groeten, Gerrit Marchal, De Wijkse Zwerver. Emailadres: helenah51@hotmail.com
Geef een reactie