Mevrouw Annigje De Greef – van Zijtveld, boerin in hart en nieren is overleden. Achtienhoven, 27 mei 1929 – Groenekan 30 december 2021. Het is stil in de kleine boerenkamer van mw. De Greef, wonende aan de Nieuwe Weteringseweg 175 in Groenekan. De koekoeksklok heeft in geen jaren enig teken van leven gegeven. De kleine deurtjes, waarachter de Koekkoek zich verschuilt, zijn evenlang niet zoals gewoonlijk onverwachts geopend, waarna het kleine houten vogeltje plots naar voren schiet en zijn roep doet klinken in de stilte van de boerderij, het uur van de dag aangevend. De sparrenappelvormige gewichten hangen, sinds ik hier jaren geleden voor het eerst binnen kwam, op dezelfde onderling verschillende, verstarde hoogte. Ons kleinkind Enzo, die ik af en toe eens meenam, naar de bijna altijd in een donkerblauwe overall geklede boerin, keek altijd vol verwachting, met een sprankeling in zijn ondernemende kinderogen, naar de stil onder aan de klok hangende dunne kettingen, in de hoop dat hij hieraan zou mogen trekken, met de verwachting dat de klok weer zou gaan tikken, en het koekoeksvogeltje, net als in het bos, zijn roep zou laten horen. Ik had hem verteld van het kleine vogeltje, verborgen achter de deurtjes in de klok. Zijn rechterarm omhoog houdend liep hij richting de hoog hangende klok. ‘Doe dat maar niet Enzo, anders trek je misschien nog de hele klok van de muur’ waarschuwde ik hem bezorgd. Gelukkig hingen de smalle kettingen met gewichten net buiten bereik van zijn gestrekte kinderarmen. En maar goed ook, je weet nooit wat zo’n jongen in een onoplettend moment uithaalt, door een stoel naar de klok te schuiven. Maar ik ben nu alleen in de kleine boerenkamer. Eén van de poezen, ‘de rooie’ ligt in een kartonnen doos welke op tafel staat, zijn tijd te verslapen, en rekt zich met een wijd geopende bek even uit, terwijl de nagels van zijn voorpoten langs de binnenzijde van de kartonnen doos krassen. Tot mijn verbazing zie ik in de geopende magnetron eveneens een poes opgerold zijn middagdutje doen. Het is ‘Dirkie de klit’, een bijnaam die hij heeft gekregen door de vele, aan zijn buik hangende klitten. Lenie, mijn vrouw heeft met behulp van babyolie na veel gepulk, voorzichtig knippen en engelengeduld het dier van bijna al zijn klitten kunnen bevrijden. Op de schouw, boven de kachel kachel staan, tussen glimmend Delfsblauwe vaasjes, en gelijksoortig gekleurde potjes, twee kleine schilderijen. ‘Bid en Werk’ en en het eveneens prachtige ‘Arenleesters’ geschilderd in 1857 door de Franse schilder Jean Francois Millet. Mooi ogende sfeervolle schilderijtjes die het harde boerenleven in vroeger tijden goed weergeven. Eveneens staat op de schouw een oude klok, gehuld in blauwe, ogenschijnlijk porseleinen ombouw, beschilderd met een molen aan een plas waarin voor de vergeelde wijzerplaat smalle wijzers de tijd traag draaiend aangeven. Maar de tijd lijkt wat sommige dingen betreft, hier in deze boerenkamer een aantal tientallen jaren stil te hebben gestaan. De kachel snort tevreden en verspreid een aangename loommakende warmte. Aan de glimmend ijzeren stang, die aan drie zijden aan de kachel is bevestigd, hangen een paar blauw gerande en rood -wit geruite theedoeken en twee uit de kluiten gewassen geitenwollen sokken te drogen. Twee verschillend gekleurde kolenkitten staan gebroederlijk en half gevuld schuin voor de kachel, terwijl een witgrijze ketel op het met ingebrande roestbruine ringen kachelplaat staat te pruttelen. In een vele tientallen jaren oud ogende brievenhanger, met geheel bovenin een eekhoorntje, ontbreekt het tussen bomen staande burlend hert, die als een lichtbruin silhouet op de donkerder achtergrondstof zichtbaar is. Het met de figuurzaag uitgezaagd dier lijkt spontaan weggelopen te zijn uit zijn omlijsting, maar schijnt, volgens de oude boerin ergens in de boerderij in een kast te liggen, alleen weet zij niet in welke. ‘Ach die komt nog wel us tevoorschijn. De kantenhanger komt nog bij mijn man Gerrit uit zijn ouderlijk huis vandaan, ik ben hier vroeger ingetrouwd, maar dat wist je al hé dacht ik’ legt zij mij uit. Ik vind het een mooi ding, ondanks het ontbrekende hert. Achter mij geeft een houten trap, waarover de smalle treden een loper gelegd is, en deze op zijn plaatst gehouden word door koperen roeden, toegang tot de zolder. In een kleine opkamer staan een tafeltje met een vaas vol mooie bloemen, een klein kastje, en allerlei spullen wat ik de loop van een leven bewaard is gebleven. ‘Je moet niet alles weggooien, je weet nooit wat voor een tijden er nog komen’ hoor ik mijn moeder jaren geleden nog zeggen, de zware oorlogsjaren van schaarste in haar geheugen voor altijd meedragend. Zo af en toe ga ik even bij mw. De Greef kijken, alleen of met Lenie, of met de kleinkinderen om wat eieren te halen en een praatje maken, een beetje bijpraten wat zij zo gezellig vond, als een prettige invulling in haar zovele eenzame uren. Ook als ik een wandeling ging maken over het oude landgoed ‘Beukenburg’ waar moeders vader vroeger heeft gewerkt, parkeerde ik mijn auto bij haar op het grote erf achter haar boerderij, oplettend geen poesjes of ganzen per ongeluk dood te rijden. Voor enkele jaren geleden liepen er nog een toom ganzen van ongeveer 25 dieren rondom de boerderij. Maar de laatste tijd zwerft er een vos in de nachtelijke uren over het erf en rondom de oude boerderij, deze bijt soms, van de in een halve cirkel tegen de deeldeur overnachtende dieren, één of twee dood, door hun nek te breken en de gedode vogels vervolgens te laten liggen, puur moordzucht. ‘Het is rotzak die vos, er lopen er tegenwoordig veel te veul in de natuur, smeerlappen zijn het, maar ja ze zijn beschermd, maar dit gaat zo niet goed, er komme er veul te veul van die rotzakken’ zei de oude boerin enige maanden geleden, steunend met haar gebalde vuisten op het tafelkleed. ‘Vroeger liep hier nog wel us een das rond de boerderij, een mooi dier, ik zie hum nog lopen met zu’n waggelende dikke kont, maar daar hadden mijn man en ik en de dieren nooit last van, leuke dieren waren dat, ik zie ze tegenwoordig bijna nooit meer. Maar die vossen, die rotzakken, er zijn er veul te veul, ik hou zo geen gans meer over’. Altijd ben ik hier welkom, en vaak zegt zij, als ik eieren kwam halen ‘Kom je niet effe binnen een bakkie doen, kunnen we effe bijpraten’. Maar nu ik hier even alléén in de kleine kamer zit kijk ik op mijn gemakje naar alle dingen. Zij is enige minuten geleden moeizaam opgestaan en met kleine pasjes naar het deel gelopen, waar in vroeger jaren de koeien stonden en duiven in de hoge nok rondvlogen en nestelden. Een klant was, komende vanaf de weg, over het grindpad, de ‘baan’ zegt mv de Greef aankomen fietsen, en met opgestoken hand langs het kamerraam richting het achter de boerderij gelegen erf gereden. ‘O … dat is van de Brink, die komt eieren halen’ kreeg ik te horen. De in de kartonnen doos slapende poes rekt zich nogmaals uit en springt het tafelkleed wat verschuivend op de grond. ‘Blijf maar effe zitten ik ben zo weer terug’. In haar blauwe overall, en een stevige dikke stok in haar grove werkhanden, als steun en toeverlaat, tijdens haar onvaste gang loopt zij wat moeilijk, extra leunend aan de deurpost, op haar geitenharen sokken, gelijk met de van tafel gesprongen poes de kamer uit, naar het naast gelegen deel, waar vele tientallen, misschien wel honderdtallen eieren, in kartonnen dozen zijn opgestapeld. Zo slijt zij haar dagen in de stilte van de boerderij, met af en toe een eierklant en de SRV man die wekelijks aan komt. Maar vele avonden, vooral de lange winterdagen brengt zij in eenzaamheid door. ‘Kom je nog us een keertje langs, en neem dan ook je vrouw weer us mee, dan kunnen wij weer gezellig eens bijkletsen’ zei mv. De Greef bijna altijd als ik haar alléén tussentijds bij haar langs ging. Op zevenjarige leeftijd kreeg zij van haar vader, eveneens een boer aan de Achterwetering nabij Westbroek, een geit, zodat zij als jong meisje kon leren melken. Boerin in hart en nieren is zij altijd gebleven. ‘Loop effe met me mee naar de stal ik heb een schaap met hersenvliesontsteking, dan kan je je effe helpen’ vroeg zij op een keer aan mij. Ik hielp haar dan zo goed mogelijk, maar soms mopperde zij, ja er zat pit in deze oude boerin, vooral als het niet ging zoals zij het in haar hoofd had. Maar tot aan haar overlijden droeg zij haar zorgen om de dieren en boerderij met zich mee, nee afstand hiervan kon zij niet nemen. Het boerenleven was te veel in haar leven verweven. Op een aantal plaatsen in de boerderij, zoals het plafond in de voor- of mooie kamer is er sinds de bouw in 1898 nooit geschilderd. Dezelfde verf zat in mijn moeders ouderlijke woning op het plafond, een klein stukje verderop eveneens aan de ‘Nieuwe Weteringseweg’, nummer 187 in Groenekan. Waarschijnlijk zijn deze boerderij en mijn moeders ouderlijk huis in dezelfde periode gebouwd, door de eigenaren van het landgoed Beukenburg waar moeders vader, opa Nokkert, werkte. Sinds 2011 kom ik hier bij Mw. de Greef. Hoe vaak vroeg mijn moeder, jaren geleden, regelmatig aan haar broers en oudere zus Dina , Hoe gaat het met Gert en vrouw de Greef’ ? Haar oude buren uit ‘De Wetering’ Gerrit en Annigje ( Annie ) de Greef. Moeders jongste broer Gerard vertelde mij zo omstreeks 2010, 2011 eens ‘Bij mw. de Greef in een van de schuren is een werkbank en er staat nog net zo veel troep en zooi als toen ik een klein jochie was’. Dat prikkelde toentertijd mij nieuwsgierigheid en verlangen om hier foto’s van te maken. Toevallig had ik op 15 augustus 1994, tijdens een van mijn fietstochten van Almere naar Wijk bij Duurstede een foto van Gerrit en Annie de Greef gemaakt terwijl zij in het weiland langs ‘De Wetering’ aan het melken waren. Ik liet een foto afdrukken en ging op goed geluk omstreeks 2010 bij haar langs. Na toentertijd uitgelegd te hebben wie in was, een zoon van Jo Nokkert, die vroeger als meisje een paar huizen verderop woonde was het ijs gebroken, en kwam er een tot aan haar overlijden een gemoedelijke band van bezoekjes, gezellig babbelen en eieren halen. Mijn moeder had ik op 8 oktober 2012, op een mooie middag mee genomen naar haar oude buurvrouw. Prachtig vond zij het achteraf. Mv. De Greef was verrast en blij dat ik met moeder bij haar een bakkie kwam doen. Terwijl moeder ging zitten sprong een poes vanaf de stoel op tafel en ging aandacht vragend, haar staart voor haar poten tegenover moeder zitten. “Willen jullie koffie ?’ vroeg mw. De Greef ‘Ik vind dat nou eens harstikke leuk dat jullie eens an komme, ach mins ik zit zo vaak alleen te koekeloeren hier in huis, ik zie bijna nooit iemand’ zei zij tegen moeder. Het boerenleven, haar man Gerrit, en bekenden gingen als gesprekstof over tafel. ‘Ja Gerrit mijn man, toen hij nog leefde sliep ’s nachts tussen de schapen in de schuur tegen de tijd dat ze moesten lammeren, dan kon tie horen of er iets an de hand was’. Haar man had jaren geleden veel schapen. Laban, naar de man uit de Bijbel, was de bijnaam van Gerrit de Greef. ‘Ach jaren geleden heb ik hier lammeren bij de kachel gehad als zij ziek waren, die liepen dan hier gewoon in de kamer, totdat ze weer een beetje opgeknapt waren, dan gingen ze weer terug naar de schuur’. ‘Ja… wij hebben, Gerrit en ik, ons hele leven hard gewerkt, ach dat was vroeger nou eenmaal zo, je wist niet beter’, zegt de bejaarde boerin, meer tegen zichzelf dan tegen ons. ‘Willen jullie nog een koppie koffie, wat gezellig dat jullie er zijn ?’ Er werd gesproken over dingen van vroeger, de koeien, ganzen en Bart en Kees de sterke werkpaarden die echter nooit een bit hebben ingehad en eveneens nooit voor een wagen zijn ingespannen. Mooie oude verhalen werden opgehaald, over moeders ouders en haar zus tante Dina die van alles wat los en vast zat bewaarde. Over de kippen die steeds minder eieren gingen leggen. ‘Neem zo maar wat eieren mee, ach mins ik heb er zat’ zei mw. De Greef tegen moeder. Na een uurtje gezellig babbelen en een paar kopjes koffie verlieten moeder en ik de oude boerderij. Op weg naar haar huis zat moeder met een grote glimlach op haar mond in de auto. Zij was blij dat zij haar oude buurvrouw, na zoveel jaren weer eens had gezien en gesproken. Het was toen een mooie middag geweest. Ik zou nog zoveel meer kunnen vertellen, ach misschien is het zo wel genoeg. Zaterdagmorgen, 1 januari 2022 wilde ik mw. de Greef bellen, en haar een goed en voorspoedig 2022 te wensen en even bij haar aan te gaan met een paar oliebollen. Maar i.p.v. haar kreeg ik dochter Janny aan de lijn die mij vertelde dat zij 30 december was overleden. Toevallig stond zij net met een door mij gemaakte foto van haar moeder die met een paar poesjes op schoot voor haar kachel zat in haar hand. Ach wat triest, de oude boerin was overleden, na een leven vol zorgen en hard werken. Leentje en ik waren er stil van. Haar man Gerrit was ruim tien jaar, op 16 mei 2010, haar al ontvallen. De laatste jaren bracht zij, op haar eigen verzoek, haar leven door in de in 1898 gebouwde boerderij. Een verzorgingshuis zou niets voor haar zijn, daar zou zij binnen de kortste keren wegkwijnen in eenzaamheid, zonder haar koeien, paarden, pony’s, kippen en andere dieren. Als boerendochter was zij geboren en als boerin wilde zij het liefst uit haar boerderij uitgedragen worden, vertelde zij mij tijdens een van de bezoeken in de stille avonduren. Haar dieren, de boerderij was haar leven, haar zorg en zuchten, en soms kon zij in gedachten verzonken voor zich uitstaren in een peilloze verte. Een gemis voor mw. De Greef was dat zij geen kleinkinderen heeft mogen krijgen. ‘Waar hebben mijn man Gerrit en ik nou hun hele leven hard voor gewerkt ? ’s Morgens om vier uur op om de koeien te gaan melken in het land, altijd hard gewerkt, en nu… ja nu als ik uit de tijd en mijn dochter er niet meer is gaat alles naar vreemden’. Vol zorgen kon zij dan aan haar tafel zitten in gedachten verzonken. Hoe leuk vond zij het als ik ons kleinkind Enzo wel eens meenam, en zij vol bewogen genegenheid de kleine man in haar armen nam en hem met een warme glimlach aankeek, terwijl Enzo meer belangstelling had voor de koekoeksklok, de koekjes en de poezen op tafel. Soms gaf zij Enzo een extra doosje eieren voor hemzelf mee ‘Hier die zijn voor jou’ zei zij dan met een zacht blik in haar ogen, terwijl de kleine jongen trots zijn eigen gekregen eierendoos met beide handen goed vasthield. Vele tientallen foto’s heb ik in de loop der jaren bij haar gemaakt, en die bewaar ik zuinig en dierbaar. Als ik of wij bij haar aangingen en aan haar vroeg hoe het met haar ging wist ik vaak al het antwoord, ‘Niet zo best… niet zo best, kom maar effe binnen dan drinken wij gezellig een bakkie koffie en kunnen wij even bijkletsen’ was vaak haar antwoord. Op een van de winteravonden ben ik bij haar gaan kijken en waren wij gezellig aan de praat over de koeien, ganzen, schapen en kippen. Ook de pony’s kwamen vaak te sprake en haar zorgen om het vee en de boerderij. De koffie stond vaak uren te pruttelen in de half gevulde pot en was na het inschenken met een flinke schut melk voor mij dan nog te drinken. De kachel knorde tevreden, en hier en daar lagen toen de poezen te slapen, op de stoelen en de tafel. Plots springt de rooie van tafel op haar schouder en loopt voorzichtig via haar nek naar de andere schouder om vervolgens met een flinke sprong op het aanrecht te springen om daar uit de wasbak wat waterdruppels op te likken. Ook deed één van de poezen wel eens zijn behoefte in de wasbak, wat vervolgens netjes werd opgeruimd en de wasbak uitgespoeld. Maar tijdens het tweede kopje koffie, die ik zelf uit de pruttelende pot had ingeschonken, verspreid een indringende kattenstrontlucht de kleine boerenkamer. Ik draaide mijn hoofd schuin naar achteren en zag dat één van de katten in een doos vol opeen gestapelde kranten en binnengekomen post zijn dunne behoefte heeft gedaan. Mijn kop sterke koffie smaakte al niet zo, maar nu nog minder. Maar de bejaarde boerin bleef gewoon zitten en ik vraag aan haar of ik de kattenstront zou opruimen door de volgescheten krant weg te gooien. ‘Ach laat maar, wij zitten nu net zo gezellig te kletsen, ik ruim het wel op als jij weg ben’. Ik liet het maar zo, maar een ranzige lucht verspreide zich in de broeierig warme kamer. Gelukkig was het voor mij bijna tijd om weer naar huis te gaan. Hele avonden hebben Lenie en ik bij haar in de stille boerderij doorgebracht. Maar de tijd gaat verder, en nu heeft men haar op vrijdagmiddag 7 januari 2022, op 92 jarige leeftijd, iets na drie uur begraven, bij haar man Gerrit, op de begraafplaats ‘Den en Rust’ in Bilthoven. ‘De Heere is mijn herder, mij ontbreekt niets’ staat er op haar rouwkaart, en zo is het ook, een ware troost en betrouwbare woorden voor menig mens. In stilte hebben Lenie en ik bij het geopende graf, onder een zwaar bewolkte hemel, afscheid van haar genomen. Misschien op een andere keer nog wat meer over haar, het is zo wel even genoeg. En mijn excuus als een beetje een van de hak op de takverhaal geworden is, maar dit is wat er nu n.a.v. de foto’s en gravend in mijn geheugen en aantekeningen naar boven komt. NB. Voor aanvullende foto’s zie bij Facebook onder: Lenie Gerrit Marchal. m.v.g. Gerrit.
Geef een reactie