Henk Westerbeek, Wanneer was het dat wij als schoolkinderen moesten leren omgaan met geld ? Nou ja omgaan met geld, ik bedoel eigenlijk om te leren wat de waarde van geld was, een cent, een stuiver, dubbeltje, kwartje, gulden, rijksdaalder enz. Natuurlijk via je ouders kwam je ook het een ander te weten, dat je zuinig op je geld moest zijn, en sparen erg belangrijk was. Een gulden kon je tenslotte maar een keer uitgeven, er moest hard voor het geld worden gewerkt. En dat klopt natuur als een zwerende vinger, mijn ouders hadden daar helemaal gelijk in. Vader werkte bij wijze van spreken dag en nacht, en nu ik zelf ouder ben neem ik postuum nog mijn pet voor hem af, en bewonder zijn werklust en zorg voor zijn gezin. Trouwens moeder maakte eveneens lange dagen, en bijna iedere doordeweekse avond was zij druk met bv sokken te stoppen en de kapotte kleding van haar jongens te herstellen aan de tafel onder de kamerlamp. Maar op school ging het wat omgaan met het geld betreft toch anders, ik dacht in de vijfde of zesde klas van mijn lagere school, dus zo omstreeks 1962, kreeg je van de meester uitleg over geld. Als ik mij vergis dan hoor ik het wel van jullie. In mijn geval was mijn lagere school, de in de Mazijk en Volderstraat gelegen ‘School met de Bijbel’ in Wijk bij Duurstede. Van mijn lievelingsschoolmeester Jan van Dijk kregen wij op een goede dag als schoolkinderen allemaal kartonnen geld uitgedeeld. Ja echt waar, kartonnen dubbeltjes en kartonnen kwartjes, kartonnen guldens enz. De kartonnen muntstukjes leken net echt, zij glommen metaalachtig, maar wogen lichter dan het echte geld. Of ik een snelle leerling weet ik eigenlijk niet meer. Mijn schoolrapporten, ik heb ze nog ergens, nam ik soms met een kloppend hart mee naar huis, maar gelukkig ben ik alle jaren gewoon overgegaan, al was ik dan geen ‘wonderlicht’ op school. Maar om op het kartonnen geld terug te komen dacht ik met mijn toen al lichtbedorven kinderbrein, ‘hee… misschien kan ik met zo’n kartonnen duppie ( Wijks voor dubbeltje ) iets bij Henk Westerbeek in zijn winkeltje kopen. Heel af en toe kocht ik van mijn weinige zakgeld voor een dubbeltje een zakje zwart / wit poeder, en strooide dit uit in een van de voorste hoekjes van het kastje van mijn schoolbankje, in de buurt van het inktpotje. Als de meester even niet keek maakte ik snel mijn rechtervingertop nat en drukte die in het kasthoekje bij het uitgestrooide zwart / wit poeder en likte deze vingertop af met mijn tong, die verraderlijk genoeg binnen de kortste keren een ranzig bruine kleur kreeg. Als je betrapt werd en van de schoolmeester en ter controle je tong moest uitsteken was je de klos. Regelmatig moest je deze likvinger even extra schoonlikken omdat hij wat licht bruingrijs verkleurde door de poeder, en vooral onder je nagel ging het vochtige poeder zitten in de vorm van een goor bruin randje. Nu ik er over nadenk, zal dat een lekker vies hoekje zijn geweest, daar in mijn schoolbankkastje. En er waren natuurlijk ook andere kinderen die op deze manier van hun eigen zwart / wit voorraad likten. Als je echt veel had gelijkt werd je soms wat licht in je hoofd, maar van hoge bloeddruk hadden wij als jochies nog nooit gehoord, ja misschien bij heel oude mensen van veertig jaar en nog ouder. Maar ach wij werden er niet ziek van. In de schoolpauze, was ik snel via het ’tollestraatje’ Langs de Wal, met een onschuldig smoelwerk, maar een jongenshart vol spanning en samengeknepen billetjes, met mijn kartonnen duppie zo omstreeks 1962 bij Henk Westerbeek, met de bijnaam ‘De nachbakker’ zijn winkel binnen gestapt. Het winkeltje lag in de Volderstraat schuin tegenover de hoofdingang van mijn school. Een belletje rinkelde schel en deed mijn oplichtershart nog sneller kloppen. Het liefst was ik weer zo snel mogelijk naar buiten gehold, maar Henk verscheen al uit de gangdeur, en boog even later vanachter zijn volgestapelde toonbank en met zijn hoofd tussen de rijen aan het plafond hangende lichtbruine papierenpuntzakken naar mij toe, mij bekijkend door zijn vettige brillenglaasjes. ‘Of ik wat wilde kopen van hem’ was zijn vraag. Ik scheet van spanning bijna in mijn broek. Schuchter gaf ik hem mijn kartonnen duppie, en vroeg een zwart / witpoederzakje. Henk keek mij argwanend aan en draaide het door mij aan hem gegeven kartonnen dubbeltje om en om, en liet het even in zijn hand opspringen. Gevaarlijk, nog verder over zijn toonbank naar mij gebogen keek hij mij nu wat vuiler aan. ‘Maar die in niet ech jochie, hij is van karton, hoe kom jij er aan’ ? vroeg hij met zijn schelle hoge speeksel spetterende stem. Met angst in mijn stem vertelde ik Henk dat het dubbie van school was om te leren omgaan met geld. ‘Nou ik zal wel even naar je meester gaan’ zei hij met een mond vol stompies en rotte tanden. De speekselspetters kwamen mij tegemoet. Ik vond dat toen als jochie zijnde heel vies, en je ogen werden gewoon naar die rotte tanden, die ‘okkies’ zo noemden wij jongens dat getrokken, ik kon er niets aan doen, zulke tanden als bij Henk had ik nog nooit gezien. Vurig keek hij mij door zijn bevlekte brillenglazen aan. Het dubbeltje kreeg ik wel van hem terug, en ik haastte mij met bonkend hart zijn winkel uit. Ja ik zat die dagen daarna echt in de piepzak. Gelukkig heeft hij nooit met mijn meester hierover gesproken. maar ik had mijn les wel geleerd. Dit was mijn eerste contact met Henk Westerbeek. Zo omstreeks 1965, ik was 13 jaar, kreeg ik van moeder de opdracht om bij Henk Westerbeek wat boodschappen halen. Wij thuis hadden als kinderen een aantal werkzaamheden, om beurten bv, alle schoenen poetsen, de grindpaden om huis harken, zaterdags voor twee dagen voor acht personen aardappels en appels schillen enz. Niet dat wij als jongens daar altijd zin in hadden, nee wij gingen liever spelen, maar je moest het gewoon doen, en eigenlijk zijn wij er echt niet slechter van geworden, integendeel, je leerde wat te doen voor de kost. Maar een van de werkjes was boodschappen doen. Hup boodschappentas aan de linkerzijde van mijn fietsstuur, want snelbinders had ik niet, en in dit geval op weg naar de winkel van Henk Westerbeek. Trouwens jarenlang, tot omstreeks mijn veertigste, heb ik met mijn linkerbeen wat meer naar buiten gefietst, aangewend door de soms zware dikke boodschappentas die aan de linkerzijde aan mijn fietsstuur hing. Ik heb om met mijn linkerbeen gewoon weer recht naar voren te fietsen dit bewust weer aan moeten leren. Moeder vond het sneu voor Henk en zijn oude moeder, dat er zo weinig mensen bij hem in de winkel kwamen. Eveneens als vroeger toen ik met mijn kartonnen duppie wat bij hem probeerde te kopen, rinkelde het schelle belletje bij het naar binnen stappen in zijn winkeltje. Het belgeluid ebde weg, opgevangen door de vele stapels troep, papieren en kranten die op de toonbank lagen, en de honderden lichtbruine papieren puntzakjes die broederlijk strak tegen elkaar gebonden, verbonden door een dik vliegertouw aan het plafond waren vastgeknoopt. Op de vele prijskaartjes was de verkoopprijs vaak meerdere malen aangepast. Terwijl in zijn winkel aan het bewonderen was verscheen Henk uit een deur aan de rechterzijde achter in zijn winkel. ‘Zo meshal, hoe gaat ut ermee ? Gaat allus nog goed daar bij jullie an de sluize ? vroeg hij met zijn schelle stem. Voor ik kon antwoorden verscheen Henk zijn geheel in zwart geklede moeder, die mij vriendelijk gedag zei, en weer verdween, en waarschijnlijk even kwam kijken naar het uitzonderlijk geval dat er een klant in de winkel van haar zoon was. Ik had van mijn moeder een boodschappenbriefje gekregen, die ik begon die voor te lezen. Maar ik had nog geen twee artikelen opgenoemd toen Henk diep over de volgestapelde toonbank naar mij toe boog en zei ‘geef mij dat brieffie maar effe, jochie’. Hij zette zijn bril weer op, en krapte op zijn, in het midden bijna kaal vet glimmend hoofd, een soort zureregenkapsel. Vervolgens viel er een stilte, onderbroken door gemompel van Henk, en potloodgekras op moeders boodschappenbriefje. Ik bleef maar wachten, maar mij bekroop het gevoel toch iets te hebben gedaan wat ik beter niet had kunnen doen. Henk was met een potlood druk aan het krassen en schrijven op moeders boodschappenbriefje. Vervolgens vroeg hij mij de boodschappentas en deed naar ik verwachte de door moeder gevraagde boodschappen in. Maar tot mijn verbazing deed hij er meer in dan dat ik mij kon herinneren van hetgeen moeder op haar briefje had gezet. Henk zag waarschijnlijk mijn wat verbaasde blik in mijn ogen. ‘Ja jochie ik heb wat veranderd, dan kom je moeder voorlopig niet tekort, ik uh…. handel graag, da wit je wel’ was zijn oplossend maar in mijn ogen vreemd antwoord. Toen ik thuis bij moeder kwam met de volgeladen tas, was moeder verbaasd en een tikje boos. ; Je had je briefje ook niet af moeten geven’. Maar moeders boosheid zakte vrij snel weg en veranderde even later in een glimlach, en kreeg ik een aai over mijn bol. Een aantal weken later moest ik weer boodschappen bij Henk doen. Vol zelfvertrouwen bleef ik in de winkel met mijn rug bijna tegen de muur, tegenover de toonbank staan de dingen van moeders briefje oplezend. Henk probeerde evenals de vorige keer het briefje uit mijn handen te frutselen. Maar ik hield het stevig vast, en vertelde Henk moeders opdracht het briefje niet aan hem af te geven. Mompelend deed Henk de gevraagde boodschappen in de tas, en stapte ik even later trots met een overwinningsgevoel weer op mijn fiets op weg naar de sluis, naar moeder. Poe poe, het was wel even trappen, met de volle boodschappentas aan mijn stuur tegen de lange hucht van de Middelweg, iets voorbij ‘De Galg’ naar boven op de dijk van de sluis. In de daarop volgende jaren deed ik voor moeder af en toe nog boodschappen bij Henk. Ik was ongeveer 15 jaar toen ik weer in zijn winkel was en hij aan mij vroeg, ‘Jij leer toch voor meubelmaker of zoiets is nie’? Op de LTS in Culemborg of Kuilenburg zoals wij zeiden leerde ik voor meubelmaker en timmeren en later machinale houtbewerking. Uiteindelijk ben ik vanaf 1969, na een bedrijfsopleiding en diverse cursussen te hebben gevolgd, tot mijn pensioen in 2018 landkaarten gaan maken. Maar nog altijd heb ik profijt gehad van mijn meubelmaker en timmeropleiding. Maar bij Henk in de gang, achterin de winkel werkte een slot niet goed in een van zijn deuren, en vroeg hij aan mij of ik dat voor hem kon maken. Enkele dagen later heb ik met hamer en twee houtbeitels en wat ander gereedschap het probleem kunnen verhelpen, wat overigens niet meeviel in de half verlichte gang. In de kamer van de deur met het kapotte slot waren de gordijnen dicht getrokken en drong een vaag licht de kamer in. Er lagen er hoge stapels kranten, tijdschriften en andere papier en wat andere spullen, dat kon ik nog wel zien. Ik durfde niet tussen de tijdschriften te kijken maar was wel heel nieuwsgierig, omdat ik een echte boekenworm was en nog steeds ben. In een van de kamers mocht ik uitdrukkelijk niet komen en kijken. Vreemd vond ik dat, in mijn fantasie en jongensbrein dacht ik gelijk dat hij daar stapels vieze boekjes zou hebben liggen, wie weet. Maar nee hoor daar in die kamer mocht ik beslist niet naar binnen zei Henk uitdrukkelijk. Het kapotte slot werkte weer, en Henk was blij. Of ik iets van een vergoeding heb gekregen weet ik niet meer, maar wel een vriendelijk dank je wel. Even later stond ik lopend door zijn bijzondere volgepakte winkeltje weer buiten in de Volderstraat, toch met een beetje trots gevoel dat de klus mij was gelukt. Maar in later jaren ging ik nadenken over dat winkeltje van Henk. Wat zou het jammer zijn als Henk zou overlijden en alles zomaar voor eeuwig zou verdwenen. Zo omstreeks 1982 kwam ik Henk weer eens tegen, hij stond op de oude ijzeren brug naar het schutten van de sluizen, en scheepvaart te kijken. Ik had enkele jaren geleden nog een foto van Henk zijn winkel in de Volderstraat gemaakt, dan had ik tenminste nog iets van hem. Maar hoe moest ik het aanpakken om in zijn winkel foto’s te mogen maken. Henk was toch wel een beetje eigenaardig en schuchter mannetje. Ik sprak hem aan op de brug, en liet hem weten dat ik een mooie foto van zijn winkel had gemaakt. Nou daar wilde haar wel een afdrukje van. ‘Dan kom ik de foto’s wel brengen’ zei ik tegen hem. Een week later ging ik met mijn fototoestel en beloofde afdruk van zijn winkel, naar de winkel van Henk Westerbeek. Voor mijn gevoel, toen ik binnenkwam was hier in geen jaren iets veranderd. Zijn moeder was enkele jaren geleden overleden. Ik vertelde, om vertrouwen te winnen, dat ik vroeger nog een deurslot voor hem had gemaakt. O Ja dat wist hij nog, en was er toentertijd wel heel blij mee. Voorzichtig vroeg ik hem of ik wat foto’s van zijn winkel mocht maken. ‘Wat ga je er dan mee doen ?’ vroeg Henk argwanend. Ik liet hem weten dat ik zijn winkel, en dat was ook zo. heel mooi en bijzonder vond, en daar graag een paar foto’s van wilde maken. ‘Och jij he me vroeger goed geholpen met mun slot, maak jij maar een paar foto’s’ was zijn antwoord. Van binnen was ik verheugd. en maakte zo goed als het ging in dat kleine winkeltje wat foto’s. Henk was een roddelaar en kwaadspreker als er mensen voorbij liepen of fietsten zei hij zoiets van ‘Kek. Kek daar loop die en die, och das zo’n vies frommes’ waarmee hij een vrouw bedoelde. Voorzichtig gluurde hij over zijn met een hand naar beneden getrokken etalagegordijntje. Even later fietste er weer iemand langs, gelijk kreeg ik weer een Wijkse bijnaam en bijbehorende roddels te horen uit zijn mond vol rotte stompies. Ja volgens Henk deugden er maar weinig mensen. Zou hij de wijze woorden van Jezus vergeten zijn ‘Waarom kijkt gij naar de splinter in het oog van uw broeder, maar ziet gij de balk in uw eigen oog niet’. Maar Henk bleef roddelen, en mij bekroop het gevoel als ik later weg zou gaan er van mij misschien ook niet veel deugde, tenslotte had ik hem als jochie zijnde al willen bedriegen met een kartonnen dubbeltje. Hij bleef maar doorpraten met zijn hoge schelle stem, vol speekselspetters en half rotte tanden. Een tandarts zou zijn pensioen er mee kunnen halen, mits hij zijn maaginhoud binnen zou kunnen houden, om van Henk zijn gebit weer iets fatsoenlijks te kunnen maken. Regelmatig trok hij tijdens ons gesprek even aan zijn stropdas om deze weer in de goede positie te brengen op zijn ooit helderwit geweest overhemd. In het zakje van zijn colbert staken een paar pennen en potlood, die hij als echte winkelier altijd bij zich moest hebben. Na enkele pogingen van mij wilde Henk zelf ook wel op de foto, maar wel wat achteraf gezeten. Maar goed beter iets dan niets dacht ik. Zijn stropdas werd nogmaals met extra aandacht rechtgetrokken, en daar ging Henk op het trapje van de opkamer zitten. Klik, hij stond erop, een beetje vaag, maar ik had geen betere flits. Ook van Zijn woonkamer mocht ik een paar foto’s maken, maar voor de rest niets. Ik was allang blij met de foto’s die ik van zijn winkel mocht maken, en bewaar de ook zuinig. Een paar weken voor zijn dood heb ik Henk in De Heul in Wijk, waar hij toen woonde nog eens opgezocht. Hij was oud geworden, bleek en stil. Het roddelen was verstomd. Zijn gesloten maar ingevallen mond deed mij toch vermoeden dat er een tandarts was geweest die het had aangedurfd zijn resterende tanden en kiezen te verwijderen, petje af voor die tandarts. Ja Henk kende mij nog. Alléén zijn licht gedraaide hoofd en ogen volgden mij toen ik in zijn kamer de aan de muur hangende oude familiefoto’s aandachtig bekeek. Van de vriendelijke verzorgster kregen wij een kopje koffie, en maakte ik nog een praatje met Henk. Enige weken later is hij overleden. En ja, toch is er weer een van de markante figuren van oud Wijk verdwenen. Oud Wijk is oud wijk niet meer. Maar er is een troost. Markante en bijzondere mensen is iets van alle tijden, gelukkig maar. Zij zullen er altijd zijn, komen en gaan, en dat is een hele mooie troost. Hartelijke groeten, Gerrit Marchal.
Geef een reactie